ECLI:NL:RVS:2013:BZ7410

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201210035/3/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor bouw hostel te 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 maart 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker A] en anderen tegen de omgevingsvergunning die op 24 februari 2012 door het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch was verleend aan Stichting Brabant Wonen voor de bouw van een hostel op het perceel Van Broeckhovenlaan 2 te 's-Hertogenbosch. De stichting had de vergunning verkregen voor het bouwen van een woon/zorgcomplex voor personen met dakloosheid en verslavings- en psychiatrische problematiek. De voorzitter heeft het verzoek om schorsing van de besluiten van 24 februari en 26 juni 2012 afgewezen, omdat de stichting al met de bouw was begonnen en er geen onomkeerbare gevolgen mochten ontstaan. De voorzitter oordeelde dat de rechtbank in haar eerdere uitspraak van 27 september 2012 terecht had geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd was met de geldende bestemmingsplannen. De voorzitter benadrukte dat het oordeel voorlopig was en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter heeft de argumenten van [verzoeker A] over de zelfstandigheid van de bewoning en de verkeersveiligheid niet overtuigend geacht. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd genomen met de opmerking dat de stichting de omgevingsvergunning op eigen risico gebruikt totdat er een definitieve uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.

Uitspraak

201210035/3/A1.
Datum uitspraak: 19 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
[verzoeker A], [verzoeker B], [verzoekers C], allen wonend te 's-Hertogenbosch, (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker A]),
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 september 2012 in de zaken nrs. 12/2417, 12/2432 en 12/2394 in het geding tussen:
1. [wederpartijen A] (hierna tezamen: [wederpartij A] en anderen);
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Dela Vastgoed B.V., gevestigd te Eindhoven;
3. [verzoeker A],
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2012 heeft het college aan Stichting Brabant Wonen (hierna: de stichting) omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een hostel en het aanleggen of veranderen van een uitweg ten behoeve daarvan op het perceel Van Broeckhovenlaan 2 te ’s-Hertogenbosch (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft het college het door onder meer [verzoeker A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2012 heeft de rechtbank de door onder meer [verzoeker A] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker A] hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 maart 2013, waar [verzoeker A], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.WG.M Cristophe, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de stichting, vertegenwoordigd door mr. A.A. van den Brand en mr. T.H.G. Paffen, beiden advocaat te Eindhoven, [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek strekt tot schorsing van de besluiten van 24 februari en 26 juni 2012, totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd dat de stichting met de uitvoering van het bouwplan is begonnen en verhinderd moet worden dat daarmee onomkeerbare gevolgen in het leven worden geroepen. De stichting heeft ter zitting toegelicht dat op 1 maart 2013 met de bouw is begonnen, omdat zij een groot belang heeft bij het afronden van de bouw vóór 1 januari 2014 in verband met haar doelstellingen en afspraken met externe partijen over de opvang van mensen in de winterperiode 2013/2014.
3. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een woon/zorgcomplex voor personen die dak- of thuisloos zijn geweest en met verslavings- en psychiatrische problematiek kampen. Het op te richten gebouw bestaat hoofdzakelijk uit zorgappartementen. Het is de bedoeling er uiteindelijk 30 mensen in te huisvesten. De stichting zal het gebouw verhuren aan Novadic Kentron, een instelling voor verslavingszorg, en aan de Reinier van Arkel groep, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
4. Ingevolge het ter plaatse als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan "Wijziging partieel uitbreidingsplan in onderdelen Aawijk-noord" rust op het perceel de bestemming "Openbare of bijzondere gebouwen (OBG)".
Ingevolge artikel 32 van de voorschriften, wordt onder "openbare of bijzondere gebouwen" (O.B.G.) verstaan: gebouwen, bestemd voor doeleinden van openbaar nut of andere gebouwen met een monumentaal karakter, niet in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijnde, zoals kerken, scholen, kantoorgebouwen, hotels, inrichtingen van vermaak e.d. Het bebouwingspercentage mag ten hoogste 50 bedragen.
5. De rechtbank heeft aan haar oordeel dat het bouwplan niet met de voor het perceel geldende bestemming strijdig is ten grondslag gelegd dat, gelet op de intensieve begeleiding die de bewoners van het hostel zal worden geboden door onder meer twee voortdurend aanwezige sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen, geen sprake is van zelfstandige of nagenoeg zelfstandige bewoning van het hostel.
6. Beantwoording van de door [verzoeker A] in hoger beroep opgeworpen vragen zal in de bodemprocedure moeten geschieden, die door de Afdeling op 15 mei 2013 ter zitting zal worden behandeld. Ten aanzien van de vraag of in afwachting daarvan aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
7. De voorzitter heeft bij uitspraak van 23 november 2012 in zaak nr. 201210035/3/A1 het verzoek van VHP en anderen om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen. Daartoe is overwogen dat VHP en anderen het door de rechtbank toegepaste criterium "nagenoeg zelfstandige bewoning" niet hebben betwist en dat evenmin hetgeen de stichting over de zorg die in het hostel zal worden verleend heeft gesteld op voorhand grond geeft voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan binnen de voor het perceel geldende bestemming past en de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven.
Het door [verzoeker A] aangevoerde leidt voorhands niet tot een ander oordeel. Voor zover hij betoogt dat, gelet op de omvang en het karakter van de zorg in het hostel, geen zodanige zorg aan de orde is dat niet kan worden gesproken van zelfstandige of nagenoeg zelfstandige bewoning, wordt in aanmerking genomen dat de stichting daar ter zitting gemotiveerd tegenover heeft gesteld dat het, niet om vrijblijvende zorg gaat, maar dat het ontvangen van zorg een voorwaarde is voor het verblijf in het hostel, die zal worden vastgelegd in de met de bewoners te sluiten zorgovereenkomsten. Voorts heeft de stichting het door [verzoeker A] gestelde aantal uren dat zorg wordt verleend gemotiveerd betwist.
Het door [verzoeker A] aangevoerde biedt voorts geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden geoordeeld dat de uitleg die het college heeft gegeven aan het begrip openbaar nut of andere gebouwen met een monumentaal karakter, als bedoeld in artikel 32 van de planvoorschriften, niet zal worden gevolgd. De in dat artikel gegeven niet limitatieve opsomming van soorten toegestane gebouwen van diverse aard geeft niet op voorhand grond voor de door [verzoeker A] bepleite beperkte uitleg van dat begrip.
Ook hetgeen [verzoeker A] aanvoert met betrekking tot de verkeersveiligheid, gelet op de aanleg van de uitweg, en de Flora- en faunawet biedt onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit de door het college overgelegde rapporten vooralsnog niet blijkt dat de verkeersveiligheid of de Flora- en faunawet aan het verlenen van omgevingsvergunning in de weg staan.
8. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Daarbij wordt opgemerkt dat voor zover de stichting gebruik maakt van de omgevingsvergunning voordat uitspraak in de bodemprocedure is gedaan zij dit op eigen risico doet.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2013
580.