ECLI:NL:RVS:2013:BZ7414

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201300807/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • C.C.V. Fenwick
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Camping De Fazant Ellemeet

Op 20 maart 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van het bestemmingsplan "Camping De Fazant Ellemeet". Dit bestemmingsplan werd op 29 november 2012 vastgesteld door de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland. De verzoeker, wonend te Ellemeet, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 6 maart 2013, waar de verzoeker en de raad, vertegenwoordigd door R.J. Wesel, aanwezig waren. Ook Camping de Fazant was vertegenwoordigd door M.G. van de Stolpe en N.M. van de Stolpe.

De voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoeker betoogde dat het plan in strijd is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Zeeland, die een maximum van 60 standplaatsen toestaat, en dat er geen afstand van 400 meter tot een molen wordt aangehouden. De voorzitter oordeelde echter dat de bepalingen uit de verordening ten tijde van de vaststelling van het plan geen gelding meer hadden door de inwerkingtreding van de herziene verordening. Ook werd opgemerkt dat de verzoeker niet concreet had gemaakt welke molen relevant was en op welke afstand deze zich bevond.

Verder werd opgemerkt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet gebonden is aan provinciaal beleid, maar dit wel in de belangenafweging dient te betrekken. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om het verzoek om schorsing van het plan te honoreren. De voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 maart 2013.

Uitspraak

201300807/2/R2.
Datum uitspraak: 20 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Ellemeet, gemeente Schouwen-Duiveland,
en
de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Camping De Fazant Ellemeet" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 maart 2013, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door R.J. Wesel, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord Camping de Fazant, vertegenwoordigd door M.G. van de Stolpe en N.M. van de Stolpe.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid van uitbreiding van camping De Fazant naar 89 standplaatsen. Volgens [verzoeker] is dit in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Zeeland (hierna: de Verordening), het Provinciaal Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 (hierna: het POP 2006-2012), dat maximaal 60 standplaatsen toestaat, alsmede met de gemeentelijke Nota Kamperen. Voorts stelt [verzoeker] dat in strijd met de Verordening geen sprake is van het aanhouden van een afstand van 400 meter in verband met de windvang van een molen. Tot slot betoogt [verzoeker] dat het door hem voorgestelde alternatieve plan onvoldoende is bezien.
3. Vooropgesteld zij dat de bepalingen uit de Verordening waarnaar [verzoeker] verwijst, ten tijde van de vaststelling van het plan wegens de inwerkingtreding van de herziene Verordening geen gelding meer hadden. In de herziene Verordening is ten aanzien van recreatie geen bepaling opgenomen die ertoe strekt dat in een geval als het onderhavige maximaal 60 standplaatsen zijn toegestaan. Ten aanzien van de aan te houden afstanden tot een molen wordt overwogen dat, daargelaten de vraag of een vergelijkbare bepaling in de herziene Verordening is opgenomen, [verzoeker] niet concreet heeft gemaakt welke molen dit zou betreffen en op welke afstand deze molen ten opzichte van het plangebied is gesitueerd.
Deze gronden nopen naar het oordeel van de voorzitter niet tot schorsing van het plan.
4. Voor zover [verzoeker] in verband met het maximaal aantal toegestane standplaatsen wijst op het POP 2006-2012, geldt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid. De raad dient met dit beleid rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In de plantoelichting is aandacht besteed aan het POP 2006-2012. Op 28 september 2012, derhalve voor de vaststelling van het plan, is evenwel het Provinciaal Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (hierna: het POP 2012-2018) vastgesteld. Hoewel in de plantoelichting noch uit andere stukken blijkt dat de raad dit nieuwe beleid in de belangenafweging heeft betrokken, is de voorzitter niet gebleken dat het POP 2012-2018 zodanige wijzigingen in het beleid bevat ten aanzien van het aantal standplaatsen ten opzichte van het POP 2006-2012, dat dit noopt tot schorsing van het plan.
5. Ten aanzien van de Nota Kamperen, die op 17 mei 2011 is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders, heeft de raad ter zitting toegelicht dat de geformuleerde beleidskeuze ten aanzien van samenvoeging van campings niet van toepassing is op het onderhavige geval. In dat verband heeft de raad erop gewezen dat van samenvoeging van campings geen sprake is. Het plan heeft primair betrekking op de uitbreiding van camping De Fazant. Dat bij de beoordeling van het uitbreidingsplan gewicht is toegekend aan de omstandigheid dat twee bestaande minicampings verdwijnen, maakt dit volgens de raad niet anders. De voorzitter acht dit standpunt van de raad, mede gelet op de ter zitting gegeven nadere toelichting over de situatie ter plaatse, op voorhand niet onredelijk, zodat ten aanzien van deze beroepsgrond evenmin grond wordt gezien voor schorsing van het plan.
6. Wat betreft het door [verzoeker] voorgestelde alternatieve plan, wordt overwogen dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De raad heeft ter zitting toegelicht het van belang te achten dat voldoende afstand wordt aangehouden ten opzichte van de nabijgelegen woningen en dat de gronden aan de zuidzijde van het plangebied gevrijwaard blijven van bebouwing in verband met de aangrenzende onbebouwde gronden. Gelet hierop geeft het aangevoerde de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor de onderhavige locatie heeft kunnen kiezen.
7. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2013
608.