?201211637/2/R3.
Datum uitspraak: 22 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoekster B], beiden wonend te Esbeek, gemeente Hilvarenbeek (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
de raad van de gemeente Hilvarenbeek,
verweerder.
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Esbeekseweg ongenummerd (naast 12) en 21" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[derdebelanghebbende A], Bouwstoffenservice Midden-Brabant B.V., [derdebelanghebbende B], [derderbelanghebbende C] en Becx Trading B.V., derdenbelanghebbenden, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 maart 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door ing. P.J.M. van Leest, en de raad, vertegenwoordigd door M. van Dam-Vogels, M. Morel, beiden werkzaam bij de gemeente, en ing. L.F.A. Theuws, werkzaam bij SPA Ingenieurs, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [derdebelanghebbende A], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. Th. J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, Becx Trading B.V. en [derdebelanghebbende C], beide eveneens vertegenwoordigd door mr. Th. J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, gehoord.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de herontwikkeling van een deel van het bedrijventerrein De Mierbeek te Esbeek, waar voorheen een steenfabriek was gevestigd, ten behoeve van de beoogde vestiging van vier bedrijven.
3. Het verzoek van [verzoeker] heeft betrekking op het gehele plangebied.
3.1. Voor zover het verzoek van [verzoeker] betrekking heeft op het deel van het plangebied waar het bedrijf [derdebelanghebbende A] is, acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.
Voor zover het verzoek van [verzoeker] betrekking heeft op de overige delen van het plangebied, wordt overwogen dat gebleken is dat de bedrijven ten behoeve waarvan het plan is opgesteld reeds in het plangebied zijn gevestigd en dat het vorige plan, net als dit plan, bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 toeliet. De bestemmingsregeling voor het plangebied bevat weliswaar afwijkingen van het vorige plan, maar voor de verwachting dat hiervan op korte termijn gebruik zal worden gemaakt en dat daardoor onomkeerbare gevolgen zullen optreden, bestaan onvoldoende aanwijzingen. In zoverre is niet gebleken dat met het verzoek een spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening kan rechtvaardigen. De voorzitter wijst erop dat, mocht hangende het beroep blijken dat op dit deel van het plangebied activiteiten zullen worden ontplooid die tot onomkeerbare gevolgen kunnen leiden, [verzoeker] opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening kan indienen.
4. [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3.8 van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 (hierna: de verordening). Naar hij stelt, is niet voldaan aan de voorwaarden waaronder kan worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid van dat artikel, dat een bedrijf in een kern in landelijk gebied niet gelegen mag zijn op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m².
4.1. Ingevolge artikel 3.8 (Regels voor bestaande en nieuw te vestigen bedrijven in kernen in landelijk gebied of hun zoekgebied), eerste lid, van de verordening sluiten bestemmingsplannen die zijn gelegen in een kern in landelijk gebied of zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, behorend bij een kern in landelijk gebied, uit dat bedrijven gelegen zijn op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m².
Ingevolge het tweede lid geldt het het bepaalde in het eerste lid niet:
a. voor zover de bestemming is verwezenlijkt;
b. voor de regionale bedrijventerreinen.
Ingevolge het derde lid kan in afwijking van het eerste lid een bestemmingsplan voorzien in een vestiging of een uitbreiding van een bedrijf, gelegen op een bestemmingsvlak met een omvang van meer dan 5.000 m², mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.
Ingevolge het vierde lid blijkt uit de in het derde lid bedoelde verantwoording dat:
a. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om op het in gebruik zijnde bestemmingsvlak tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik bedoeld in artikel 3.6, derde lid;
b. aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse;
c. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar of te vestigen op:
1. een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied, of
2. een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein, of
3. wat betreft gemeenten in de regio’s Land van Heusden en Altena, De Kempen en Land van Cuijk, een regionaal bedrijventerrein, of
4. als laatste mogelijkheid, enig ander bedrijventerrein in de eigen gemeente.
4.2. Het plan voorziet in een plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en vier bouwvlakken met een omvang van meer dan 5.000 m². De raad stelt zich op het standpunt dat in de plantoelichting is verantwoord waarom in dit geval gemotiveerd kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.8, eerste lid, van de verordening. In de plantoelichting staat hierover onder meer dat de reeds bestaande strijdigheid met het provinciale beleid door het voorliggende bestemmingsplan wordt verkleind, dat bedrijven met een lokale en regionale binding zich in het plangebied zullen vestigen, dat het bestemmingsplan voorziet in het oplossen van knelpunten elders en dat het intensieve ruimtegebruik wordt vergroot.
In het vorige plan "De Mierbeek" was aan het plangebied de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" toegekend. Daargelaten de vraag of de bestemming reeds is verwezenlijk, betwijfelt de voorzitter of in de door de raad gegeven verantwoording is ingegaan op de onderwerpen waarover ingevolge artikel 3.8, vierde lid, van de verordening verantwoording moet worden afgelegd. De voorzitter is er daarom op voorhand niet van overtuigd dat de door de raad gegeven verantwoording toereikend is en het plan in zoverre niet in strijd met de verordening kan worden geacht.
5. [verzoeker] betoogt dat het akoestisch onderzoek dat aan het plan ten grondslag ligt, ondeugdelijk is. Hiertoe voert hij onder meer aan dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een vaste locatie van een puinbreker, terwijl het breken van puin binnen het gehele plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - puinbrekerij" is toegelaten. [verzoeker] vreest dat het plaatsen van de puinbreker op een andere locatie binnen dit plandeel dan waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan, zal leiden tot een hogere geluidbelasting bij zijn woning. Bovendien bevindt de locatie van de puinbreker waar in het akoestisch onderzoek vanuit is gegaan zich buiten het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - puinbrekerij", aldus [verzoeker]. Voorts voert hij aan dat onduidelijk is of de geluidbelasting is berekend ter hoogte van het maaiveld van zijn woning of van het terrein waarop de puinbreker is voorzien. [verzoeker] stelt verder dat in het luchtkwaliteits- en akoestisch onderzoek is uitgegaan van onjuiste gegevens omtrent de straalcabines die op het terrein zullen worden geplaatst.
5.1. Ter plaatse van de gronden waar [derdebelanghebbende A] is gevestigd, is de bestemming "Bedrijventerrein" en, voor daartoe aangeduide delen van het terrein, de aanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - puinbrekerij", "opslag" en "specifieke vorm van bedrijf - straalcabine" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven in milieucategorie 2, 3.1 en 3.2 van de in de bijlagen bij deze regels opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten;
b. ter plaatse van de aanduiding "opslag", tevens voor opslag;
c. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - straalcabine", tevens voor een straalcabine;
d. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - puinbrekerij", tevens voor een puinbrekerij;
Ingevolge lid 3.2.3, aanhef en onder d, mag de bouwhoogte van een puinbreker niet meer bedragen dan 12 m.
Ingevolge artikel 1, onder 1.31, wordt onder puinbreker verstaan een installatie ten behoeve van het breken van puin.
5.2. Ten behoeve van het plan is door SPA Ingenieurs akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting vanwege de voorgenomen bedrijfsactiviteiten op het terrein van [derdebelanghebbende A] De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "[derdebelanghebbende A] in Esbeek, Aanpassing akoestisch onderzoek" van 28 februari 2012. In het onderzoek is onder meer de geluidbelasting vanwege het breken van puin op het terrein berekend ter plaatse van nabijgelegen woningen. Daarbij is uitgegaan van een specifieke bedrijfssituatie op het terrein, waarbij de geluidbron van de puinbreker is gesitueerd in het noordoostelijke deel van het terrein. Het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - puinbrekerij" heeft echter een aanzienlijke omvang. In het ter zitting ingenomen, niet met nader onderzoek onderbouwde standpunt van de raad dat de gekozen situering van de geluidbron van de puinbreker vanuit akoestisch oogpunt de meest gunstige situering is ten opzichte van de woning van [verzoeker], heeft de voorzitter er niet van kunnen overtuigen dat de onderzochte bedrijfssituatie representatief is voor de maximale mogelijkheden van het plan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit figuur 2.3 van het rapport volgt dat, zoals de raad ter zitting heeft erkend, de gekozen situering van de geluidbron van de puinbreker buiten het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - puinbrekerij" ligt.
Volgens de raad zijn op het terrein geen relevant hogere of lagere gebieden te onderscheiden die een relevante invloed hebben op de berekende resultaten. Desgevraagd heeft de raad te kennen gegeven dat voor de puinbreker in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van een puinbreker met een hoogte van 6 m, waarbij de activiteit puinbreken plaatsvindt op een hoogte van 4 m. In het plan is echter een bouwhoogte van maximaal 12 m toegelaten voor een puinbreker. Het is de voorzitter daarom niet duidelijk geworden of in het akoestisch onderzoek in redelijkheid van de gekozen hoogte van de puinbreker kon worden uitgegaan.
Ter zitting heeft [verzoeker] zijn betoog omtrent straalcabines verduidelijkt en gesteld dat hij bedoelt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de geluidbelasting vanwege een straalcabine op het perceel van [derdebelanghebbende A] Op de verbeelding is de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - straalcabine" toegekend aan een deel van het terrein van [derdebelanghebbende A] In het akoestisch onderzoek is geen geluidsbron gemodelleerd die de geluidbelasting vanwege de straalcabine weergeeft. Dat op het terrein geen straalcabine zal worden geplaatst, zoals de raad ter zitting naar voren heeft gebracht, laat onverlet dat het bestemmingsplan deze mogelijkheid wel biedt.
Gelet op het vorenstaande is de voorzitter er op voorhand niet van overtuigd dat de raad in redelijkheid het akoestisch onderzoek aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.
6. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding om het verzoek gedeeltelijk toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
7. De overige gronden die [verzoeker] naar voren heeft gebracht, kunnen, gelet op het voorgaande, buiten bespreking blijven.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Hilvarenbeek van 27 september 2012, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduidingen "bouwvlak", "specifieke vorm van bedrijf - puinbrekerij", "opslag" en "specifieke vorm van bedrijf - straalcabine", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak gevoegde kaart;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Hilvarenbeek tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoekster B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Hilvarenbeek aan [verzoeker A] en [verzoekster B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I. Slagt, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Slagt
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2013