201203261/1/A3.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Groningen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 februari 2012 in zaak nr. 11/1437 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland.
Bij besluit van 29 januari 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, een aanvraag van [appellant] om een vergunning voor het plaatsen van verwijsborden afgewezen.
Bij besluit van 12 mei 2011 heeft het college opnieuw beslissend op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 16 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 mei 2011 vernietigd en het tegen het besluit van 29 januari 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2012, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Wiersma en mr. J. Boersma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ambtshalve staat ter beoordeling of [appellant] belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
1.1. [appellant] heeft bij brief van 29 oktober 2008 een aanvraag ingediend om verlening van een standplaatsvergunning en een vergunning voor het plaatsen van verwijsborden ten behoeve van het graveren van kentekens en het repareren van voorruiten op het parkeerterrein aan de Martin Luther Kingboulevard te Drachten voor het jaar 2009. Bij besluit van 29 januari 2009 heeft het college die aanvragen afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 juni 2010, in zaak nr. 09/1976, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 30 maart 2011 in zaak nr. 201007264/1/H3, (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling het door [appellant] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. Daarbij is de uitspraak van de rechtbank van 17 juni 2010 vernietigd, voor zover deze strekt tot ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 6 juli 2009, voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag van [appellant] voor het plaatsen van verwijsborden is gehandhaafd, het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond verklaard en het besluit van het college in zoverre vernietigd.
Gelet op de hierboven gemelde uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2011 staat de bij het besluit van 6 juli 2009 gehandhaafde weigering van de standplaatsvergunning voor het jaar 2009 in rechte vast.
1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 augustus 2010 in zaak nr. 201001165/1/H3, (www.raadvanstate.nl)) is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan, indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn.
In een geval als hier aan de orde, waarbij het besluit geen werking meer kan hebben omdat het jaar waarvoor de vergunning is gevraagd al is verstreken, kan onder meer belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep bestaan, indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] dit niet aannemelijk gemaakt. Nu de weigering van de standplaatsvergunning ten behoeve van de gewenste activiteiten op het parkeerterrein aan de Martin Luther Kingboulevard te Drachten voor het jaar 2009 in rechte vaststaat, staat tevens vast dat [appellant] de met de standplaatsvergunning beoogde activiteiten voor dat jaar niet mocht uitvoeren. Indien en voor zover [appellant] daardoor schade heeft geleden, vloeit die schade rechtstreeks voort uit de weigering van die standplaatsvergunning.
Ook anderszins kan [appellant] door het hoger beroep niet in een gunstiger positie geraken.
1.3. Gelet op het vorenstaande heeft [appellant] geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013