?201202765/1/R2.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Lochem,
2. [appellant sub 2 A], wonend te Groet, gemeente Bergen (NH), de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Benzet B.V., gevestigd te Purmerend, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Holland Vakantie-Verblijven B.V., gevestigd te Zijpe, en [appellant sub 2 B], thans: [appellant sub 2 C], wonend te Bergen (NH) (hierna: [appellant sub 2] en andere),
3. de vereniging Vereniging van Eigenaren Bungalowpark "De Witte Berken" en andere (hierna: de VvE en andere), gevestigd te Lochem,
de raad van de gemeente Lochem,
verweerder.
Bij besluit van 23 januari 2012, kenmerk 2011-015578, heeft de raad het bestemmingsplan "Wakel en Witte Berken" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en andere, en de VvE en andere beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en andere en de VvE en andere hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2012, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en andere, bijgestaan door mr. J.Th. van Oostrum, advocaat te Alkmaar, de VvE en andere, vertegenwoordigd door C.E.H.J. Verhoef, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. van Veldhuisen en J.A.J. Hoefnagels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ter zitting hebben [appellant sub 2] en andere het beroep ingetrokken, voor zover het mede door Benzet B.V. is ingediend.
De VvE en andere hebben ter zitting hun beroepsgronden dat ten onrechte geen exploitatieplan is vastgesteld en dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is gegarandeerd, ingetrokken.
2. In hun brief van 30 november 2012 hebben [appellant sub 2] en andere betwist dat [appellant sub 1] kan worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Vanuit zijn woning heeft [appellant sub 1] mogelijkerwijs geen direct zicht op de betrokken plandelen. Nu zijn perceel echter direct grenst aan het plangebied en de "Verlaten Weide" waar nieuwe recreatiewoningen zijn voorzien en beoogd is bos te realiseren, moet mede gelet op de afstand, alsmede de aard en omvang van voornoemde ruimtelijke ontwikkelingen worden geoordeeld dat [appellant sub 1] daarvan gevolgen kan ondervinden. [appellant sub 1] heeft gelet hierop een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang en kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
3. [appellant sub 1], wonend aan [locatie 1], kan zich met het plan niet verenigen. Hij betoogt dat ten tijde van de voorbereiding van het plan de raad slechts overleg heeft gepleegd met de provincie en de initiatiefnemers en ten onrechte niet met hem. Hij acht dit in strijd met de Memorie van Toelichting bij de Awb.
3.1. De raad voert aan dat hij heeft gehandeld overeenkomstig de wettelijke eisen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur. [appellant sub 1] is weliswaar niet bij de overleggen bij de voorbereiding van het plan betrokken, maar hij heeft wel op het voorontwerp en het ontwerp van het plan een reactie dan wel een zienswijze ingediend, alsmede heeft hij ingesproken bij onder meer de vergadering van de raad waarbij het plan werd vastgesteld.
3.2. De Afdeling overweegt dat het plegen van overleg zoals door [appellant sub 1] bedoeld geen deel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. De omstandigheid dat met [appellant sub 1] geen dergelijk overleg is gepleegd, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
4. Het plan omvat twee recreatieterreinen. Het ene, De Wakel, is gelegen aan de Doktersdijk, ten zuiden van het dorp Barchem. Het andere, Witte Berken, ligt ten zuiden van de Zutphenseweg, ten zuidwesten van de kern Lochem. Met het plan is beoogd om de terreinen uit te breiden met negen respectievelijk negentien recreatiewoningen.
5. De VvE en andere betogen dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht of aan nieuwe, bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatiewoningen op de twee recreatieterreinen behoefte bestaat en wat de regionale restcapaciteit is. Volgens de VvE en andere volgt uit hun zienswijze en hun (ongedateerde) nadere notitie dat geen behoefte is aan de extra recreatiewoningen.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit onderzoek volgt dat behoefte is aan de voorziene 28 recreatiewoningen. Zo heeft een sterk groeiende groep 50-plussers een substantiële vraag naar verblijfsrecreatie met de kwaliteiten zoals die op de Wakel en Witte Berken aanwezig zijn, zo voert de raad aan.
5.2. In de plantoelichting staat dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek heeft laten verrichten naar de behoefte aan recreatiewoningen. In de plantoelichting staat als conclusie dat in de gemeente Lochem onder recreatie-ondernemers, net als in de rest van Gelderland, grote behoefte bestaat aan uitbreiding van bestaande recreatieterreinen en het aantal kampeermiddelen, recreatiewoningen, dan wel voorzieningen op deze bestaande terreinen. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht bestond ten tijde van het vaststellen van het plan nog restcapaciteit bestaande uit de bouwmogelijkheden voor recreatiewoningen uit het bestemmingsplan "Buitengebied". Voorts staat in de oplegnotitie ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan van januari 2012 dat voor het bepalen van de behoefte gebruik is gemaakt van een onderzoek van het Nederlands Research Instituut voor Recreatie en Toerisme uit 2009, waarin de prognose is onderbouwd van een substantiële vraag door een sterk groeiende groep 50-plussers naar kwalitatief hoogwaardige verblijfsvoorzieningen met rust en ruimte. Hierover heeft de raad ter zitting nader toegelicht dat in het onderhavige geval de verwachting bestaat dat de voorziene recreatiewoningen allemaal snel worden verkocht, omdat dat eveneens het geval was met de woningen in het nabijgelegen recreatiepark Wientjesvoort-Zuid, waarvoor eveneens de voorwaarde van bedrijfsmatig gebruik was gesteld.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich voor het bepalen van de behoefte naar de voorziene recreatiewoningen op verschillende gegevens gebaseerd. Het standpunt van de raad dat een nieuw marktonderzoek niet nodig is, acht de Afdeling in dit geval niet onredelijk, nu het in het onderhavige geval gaat om het toevoegen van een gering aantal woningen aan twee recreatieparken. Voorts ziet de Afdeling in de door de VvE en andere overgelegde notitie onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat geen behoefte aan de bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatiewoningen zou bestaan. Zo zijn een aantal van de bronnen waarop wordt gewezen gedateerd.
Strijd met Koninklijk besluit
6. De VvE en andere betogen dat het plan, vanwege het gedeeltelijk toestaan van bedrijfsmatige exploitatie van de nieuwe recreatiewoningen op de recreatieterreinen, in strijd is met het Koninklijk besluit van 11 maart 1996, no. 96.001288 (aangehecht). Voorts wijzen zij in dit verband in hun (ongedateerde) nadere notitie naar de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2002, in zaak nr. 200002427/1.
[appellant sub 2] en andere hebben zich in hun brief van 30 november 2012 op het standpunt gesteld dat de in de planregels opgenomen term "bedrijfsmatige exploitatie" onduidelijk is, omdat deze voor verschillende interpretaties vatbaar is.
6.1. De raad stelt dat het plan in overeenstemming is gebracht met de eerdere uitspraken van de Raad van State ten aanzien van de recreatieparken. De terreinen zijn, voor zover daarop bestaande woningen staan, niet aangewezen voor bedrijfsmatige exploitatie. Voor de voorziene nieuwe recreatiewoningen behoeft, gelet op de uitspraken van de Raad van State, het bestaande gebruik niet te worden gerespecteerd. Daarom dient derhalve - in overeenstemming met het daarvoor geldende beleid - voor die woningen wél de eis van bedrijfsmatige exploitatie in het plan te worden opgenomen.
6.2. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels, zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie (R-VR)" aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie, waaronder dient te worden verstaan: een als ruimtelijke eenheid aan te merken terrein voor recreatief (nacht)verblijf dat bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd, met bijbehorende bebouwing, terreinen en voorzieningen, waaronder begrepen groenvoorzieningen, water, verkeer- en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat de eis van bedrijfsmatige exploitatie niet geldt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie-zonder bedrijfsmatige exploitatie’.
Ingevolge artikel 1, lid 1.9, van de planregels, wordt onder bedrijfsmatige exploitatie verstaan: het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanige exploitatie en beheer dat in de recreatiewoningen recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden aan wisselende personen of groepen van personen.
6.3. In het door de VvE en andere genoemde Koninklijk besluit staat ten aanzien van de recreatieparken Witte Berken en Wakel het volgende:
"Gedeputeerde staten hebben goedkeuring onthouden aan de subbestemming "recreatiecentrum (Rc)" omdat deze niet strookt met het bestaande en het voorgestane gebruik van de bungalowparken. Zij vinden dat zij de subbestemming "recreatiewoningen (Rw)" moeten krijgen.
Ingevolge artikel 23, vierde lid, onder a, van de planvoorschriften zijn op de gronden met de bestemming "Recreatie"met subbestemming "recreatiecentrum (Rc)", voor zover hier van belang, toelaatbaar terreinen ten behoeve van toeristisch kamperen, stacaravans en zomerhuisjes, een gebouw ten behoeve van de receptie en overige recreatieve voorzieningen. Ingevolge het vijfde lid, onder a, van dit artikel zijn de gronden met de bestemming "Recreatie" met subbestemming "recreatiewoningen (Rw)" bestemd voor niet van een beheerseenheid deel uitmakende woningen met een niet-bedrijfsmatige recreatieve functie.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van de Afdeling bestuursrechtspraak is aannemelijk geworden dat de bungalows in de parken "Witte Berken" en "De Wakel", met uitzondering van de beheerderswoningen, in hoofdzaak worden gebruikt als tweede woning. Gelet op het gebruik dat wordt gemaakt van de bungalowparken en de thans aanwezige bebouwing, dient naar Ons oordeel aan de parken de subbestemming "recreatiewoningen (Rw)" te worden toegekend.
Gezien het vorenstaande hebben gedeputeerde staten terecht […] goedkeuring onthouden aan de subbestemming "recreatiecentrum (Rc)"."
6.4. In tegenstelling tot hetgeen de VvE en andere betogen, kan uit het Koninklijk besluit niet worden geconcludeerd dat voor nieuwe recreatiewoningen in het plan niet de eis van bedrijfsmatige exploitatie mocht worden opgenomen. Uit het oordeel volgt slechts dat voor de bestaande recreatiewoningen op de recreatieterreinen, die een niet-bedrijfsmatige recreatieve functie hadden, gelet op het gebruik daarvan de subbestemming "recreatiewoningen (Rw)" passend moest worden geacht. De VvE en andere kunnen niet worden gevolgd in hun redenering dat die subbestemming aan de parken in hun geheel, inclusief toekomstige woningen, diende te worden toegekend. Evenmin kan dit worden afgeleid uit de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 27 november 2002. In die uitspraak is geen oordeel gegeven over de aan de terreinen toe te kennen subbestemming, maar over de vraag of de raad - zonder nader onderzoek te hebben verricht en zonder de belangen te hebben afgewogen - het totale aantal woningen op de terreinen mocht beperken.
Gelet op het vorenstaande behoefde de raad het vereisen van bedrijfsmatige exploitatie van bepaalde recreatiewoningen, zoals opgenomen in artikel 5, lid 5.1, van de planregels, in zoverre niet in strijd te achten met het genoemde Koninklijk besluit of de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2002. De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de in de planregels opgenomen term "bedrijfsmatige exploitatie" niet had mogen opnemen omdat deze onduidelijk is. Deze term is in de planregels in artikel 1, lid 1.9, op voldoende duidelijke wijze omschreven. Het betoog faalt in zoverre.
Provinciale Ruimtelijke Verordening Gelderland en provinciaal beleid
7. De VvE en andere stellen dat het bebouwen van de "Verlaten Weide", die aan de noordzijde van het recreatiepark De Witte Berken ligt, in strijd is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de Verordening) en de toelichting daarvan. Het is volgens hen namelijk verboden om in waardevol open gebied, waarvan in dit geval sprake is, recreatieve ontwikkelingen toe te staan die het open karakter aantasten. Verder betogen de VvE en andere en [appellant sub 1] dat de "Verlaten Weide" niet mag worden bebouwd, omdat deze als zogenoemd waardevol landschap is aangemerkt en binnen de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) is gelegen. Daarnaast achten zij de uitbreidingsplannen voor de "Verlaten Weide" niet in overeenstemming met het provinciale beleid voor het zogenoemde groen-blauwe raamwerk en stiltebeleidsgebieden. [appellant sub 1] voert op dit punt verder aan dat de raad er ten onrechte voor heeft gekozen om de minst waardevolle bosdelen met de grootste verstoring te bestemmen voor "Bos", terwijl juist de "Verlaten Weide" als stapsteen fungeert tussen het Grote Veld en het gebied ten noorden van de Zutphenseweg.
7.1. Volgens de raad is de "Verlaten Weide" geen waardevol open gebied als bedoeld in de Verordening. Daarnaast stelt de raad dat het plan binnen het provinciale beleid voor het groen-blauwe raamwerk, de EHS en het stiltebeleidsgebied past. Vanwege de ruime opzet en inrichting zonder hekwerken zullen de voorziene "ruime boskavels" voldoende gelegenheid bieden om de ecologische verbindingsfunctie van de "Verlaten Weide" te behouden. De raad stelt tevens dat uit onderzoek volgt dat de beoogde ontwikkeling geen significante effecten heeft. Vanwege de natuurbelangen heeft de raad een uitbreiding van 39 recreatiewoningen op de Witte Berken teruggeschroefd naar 19 stuks. Daarnaast heeft volgens de raad een aanvullende "nee, tenzij"-toets plaatsgevonden voor het terrein van de Witte Berken, voor zover gelegen binnen de EHS. Buiten de EHS behoeft een dergelijke toets, gelet op het provinciale beleid, volgens de raad niet te worden verricht.
7.2. Ten tijde van het bestreden besluit gold de Verordening die provinciale staten van Gelderland op 15 december 2010 hebben vastgesteld. De Verordening bevat regels die de raad bij de vaststelling van het plan in acht diende te nemen.
In tegenstelling tot hetgeen de VvE en andere betogen, is de "Verlaten Weide" op de bij de Verordening behorende kaart "Waardevol open gebied en nationaal landschap" niet aangewezen als "Waardevol open gebied". Gelet hierop heeft de raad terecht geen aanleiding gezien om de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie (R-VR)" voor de "Verlaten Weide" in zoverre in strijd te achten met artikel 20, lid 20.1, van de Verordening, waarin is bepaald dat in een bestemmingsplan geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die de openheid van de waardevolle open gebieden aantasten. Voor zover de VvE en andere overigens hebben gewezen op de toelichting bij de Verordening, overweegt de Afdeling dat aan hetgeen in de toelichting is vermeld, in het algemeen geen bindende betekenis toekomt.
7.3. Op de kaart "EHS", behorend bij de Verordening, is het recreatieterrein Witte Berken, met uitzondering van de "Verlaten Weide", weliswaar aangeduid als "EHS - Natuur", maar aan de "Verlaten Weide" is op deze kaart geen aanduiding toegekend. Gelet hierop zijn de desbetreffende gronden derhalve - in tegenstelling tot hetgeen is betoogd - niet in de EHS gelegen. De raad behoefde daarom de regels voor de EHS uit de Verordening niet op de "Verlaten Weide" van toepassing te achten.
Voorts is de "Verlaten Weide" op de bij de Verordening behorende kaart "Waardevol open gebied en nationaal landschap" aangeduid als zowel "Nationaal landschap" als "Waardevol landschap binnen nationaal landschap". Ingevolge artikel 21, lid 21.2, van de Verordening kunnen in gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding "Waardevol landschap", slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken. In de streekplanuitwerking is opgenomen dat voor waardevolle landschappen die niet in de EHS en/of waardevolle open gebieden liggen, zoals hier het geval is, het "ja, mits"-regime geldt, waarbij activiteiten zijn toegestaan mits de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt. De raad heeft geoordeeld dat aan de kernkwaliteiten van het landschap geen afbreuk wordt gedaan omdat - zoals uit de plantoelichting volgt - het groene karakter en het mozaïek van bossen en open gebied niet wordt gewijzigd. Dit acht de Afdeling niet onjuist.
7.4. Ten aanzien van het aangevoerde met betrekking tot het provinciale beleid voor het zogenoemde groen-blauwe raamwerk en stiltegebieden is van belang dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. In dit geval ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het provinciale beleid onvoldoende in zijn belangenafweging heeft betrokken. In dit verband is van belang dat - daargelaten of de "Verlaten Weide" binnen het groen-blauwe raamwerk is gelegen - in de plantoelichting uitgebreid aandacht is besteed aan het provinciale beleid ten aanzien van het groen-blauwe raamwerk en is ingegaan op de verhouding van dit beleid tot het gemeentelijke beleid ter zake. Voorts staat wat betreft de ligging in een stiltebeleidsgebied in de plantoelichting vermeld dat het recreatieve verblijf nauwelijks gevolgen heeft voor de geluidsbelasting omdat het gaat om een geringe toename van verkeersbewegingen als gevolg van de enkele nieuwe recreatiewoningen.
7.5. Voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de natuurrapporten, ziet de Afdeling geen aanleiding. In het rapport "Aanvullend natuuronderzoek recreatieterreinen Wakel en Witte Berken (Lochem)" van Zoon, buro voor ecologie, van 10 oktober 2010, staat immers dat de verbinding tussen het Groote Veld en het gebied ten noorden van de Zutphensestraat voor dieren en planten van bos en heide, wordt zeker gesteld door de uitbreiding aan de oostzijde te beperken.
8. Voorts betogen [appellant sub 2] en andere in hun brief van 30 november 2012 dat de raad het plan ten onrechte heeft getoetst aan artikel 8, lid 8.5, van de Verordening. Volgens hen is dit artikel niet op het plan van toepassing omdat sprake is van inbreiding van een recreatiepark, en niet van uitbreiding als bedoeld in dat artikel. Indien moet worden geoordeeld dat dit artikel wel op het plan van toepassing is, stellen zij zich op het standpunt dat het artikel onverbindend had moeten worden geacht. Zij achten de eis dat toekomstige bungalows bedrijfsmatig dienen te worden geëxploiteerd in strijd met het beginsel van een goede ruimtelijke ordening en het vertrouwensbeginsel, onder meer omdat in de Verordening geen overgangsrecht voor bestaande parken is opgenomen. Verder voeren zij in de voornoemde brief aan dat het overnemen van de eis niet noodzakelijk is, omdat in het plan reeds de regel is opgenomen dat permanente bewoning verboden is.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan in overeenstemming is met de desbetreffende regel uit de Verordening.
8.2. Ingevolge artikel 8, lid 8.5, van de Verordening wordt aan nieuwvestiging en uitbreiding van een recreatiepark in bestemmingsplannen de eis van bedrijfsmatige exploitatie verbonden. Daarbij wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze deze bedrijfsmatige exploitatie duurzaam zal worden verzekerd.
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder e, van de planregels wordt als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan in ieder geval aangemerkt: de permanente bewoning van onderkomens en/of gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn.
8.3. Voor het oordeel dat in het onderhavige geval sprake zou zijn van inbreiding van het recreatiepark, en daarom niet van uitbreiding, ziet de Afdeling geen aanleiding. Weliswaar zijn deze begrippen in de Verordening niet gedefinieerd, maar in het normale spraakgebruik wordt onder uitbreiding verstaan: een groter oppervlakte beslaan of vermeerdering. Nu het feitelijk aanwezige recreatiepark met het plan een groter oppervlakte zal beslaan, moet worden geoordeeld dat in dit geval sprake is van uitbreiding. Daargelaten het antwoord op de vraag of niet tevens sprake is van inbreiding, diende de raad gelet op het vorenstaande artikel 8, lid 8.5, van de Verordening bij het vaststellen van dit plan van toepassing te achten.
8.4. Ten aanzien van het betoog dat artikel 8, lid 8.5, van de Verordening onverbindend had moeten worden geacht, overweegt de Afdeling dat aan een algemeen verbindend voorschrift, zoals neergelegd in de Verordening, verbindende kracht kan worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag - in dit geval provinciale staten - om alle verschillende belangen, die bij het nemen van een besluit zoals het vaststellen van de Verordening betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen. De rechter dient bij de beoordeling van zo’n besluit slechts te toetsen of de betrokken belangen zo onevenwichtig zijn afgewogen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen. Daarbij heeft de rechter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend naar eigen inzicht vast te stellen, terwijl de rechter ook overigens bij deze toetsing terughoudendheid dient te betrachten.
In de toelichting bij de Verordening staat dat het beleid van provinciale staten voor onder meer uitbreiding van recreatieparken terughoudend is daar waar zij dit noodzakelijk achten. De regel dat aan uitbreidingen van recreatieterreinen in bestemmingsplannen de eis van bedrijfsmatige exploitatie wordt verbonden, strekt ertoe te waarborgen dat in de logiesbedrijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden. De recreatiewoningen dienen daarbij opgericht danwel gebruikt te worden enkel voor de verhuur ten behoeve van wisselend gebruik. De Afdeling acht dit beleidsuitgangspunt niet onredelijk. In de door [appellant sub 2] en andere aangedragen omstandigheden dat dubbele regimes zullen gaan gelden op recreatieparken, dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de aard en de grootte van recreatieparken en dat daarvoor geen overgangsrecht is opgenomen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de genoemde eis in strijd moet worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Voorts ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanknopingspunten dat provinciale staten in strijd met het vertrouwensbeginsel hebben gehandeld. In dit verband is van belang dat voornoemde regeling reeds in het Streekplan Gelderland 2005 was opgenomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, en ook voorts anderszins niet aannemelijk is gemaakt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de eis van bedrijfsmatige exploitatie in artikel 8, lid 8.5, van de Verordening in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift dan wel met een algemeen rechtsbeginsel.
Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en andere betreffende de noodzaak tot het opnemen van voornoemde eis in de planregels, overweegt de Afdeling dat het in artikel 10 van de planregels bepaalde ten aanzien van permanente bewoning, de raad niet ontslaat van zijn verplichting om de regel in artikel 8, lid 8.5, van de Verordening inzake bedrijfsmatige exploitatie bij de vaststelling van het plan in acht te nemen.
9. De VvE en andere betogen dat het plan wat betreft flora en fauna-aspecten niet uitvoerbaar is. In dit verband voeren zij aan dat de bouw van de nieuwe recreatiewoningen het leefgebied van de steenmarter, een beschermde inheemse diersoort, zal verstoren. Dit is volgens hen in strijd met het verbod in artikel 11 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). De VvE en andere betwijfelen of een ontheffing kan worden verleend van vernoemd verbod, dan wel dat een gedragscode, zo die er al is, de strijdigheid opheft.
9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit onderzoek volgt dat voor de steenmarter een ontheffing kan worden aangevraagd. De raad verwacht dat deze met inachtneming van eenvoudige maatregelen zal worden verleend.
9.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ffw worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten en met uitzondering van de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis.
Ingevolge artikel 11 is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Ingevolge artikel 75, eerste lid, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, vrijstelling worden verleend van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 18 bepaalde verboden.
Ingevolge artikel 75, tweede lid, kan de vrijstelling bij ministeriële regeling worden verleend, indien een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid strekt tot uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de Europese Unie of andere volkenrechtelijke organisaties.
Ingevolge artikel 75, derde lid, voor zover thans van belang, kan de minister ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 15a.
Ingevolge artikel 75, vijfde lid, van de Ffw, voor zover hier van belang, wordt een vrijstelling of ontheffing slechts verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
9.3. De vraag of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in de procedure hieromtrent. Dat doet er evenwel niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
9.4. Vast staat dat de steenmarter dient te worden aangemerkt als een beschermde inheemse diersoort.
Uit de plantoelichting volgt dat sinds 2003 in verband met de uitbreidingsplannen voor de recreatieterreinen verschillende onderzoeken naar de natuurwaarden zijn uitgevoerd. Het laatste onderzoek, genaamd "Beschermde zoogdieren op de Wakel en de Witte Berken (Lochem)" van Zoon, buro voor ecologie, dateert van 31 oktober 2011 (hierna: het natuuronderzoek). In het natuuronderzoek staat ten aanzien van de steenmarter vermeld dat het plangebied een goed ontwikkeld leefgebied is voor de steenmarter en dat ten gevolge van het plan enkele zeer geschikte verblijfplaatsen voor deze soort verloren zullen gaan. Voorts volgt uit het natuuronderzoek dat voor een ruimtelijke ontwikkeling alleen een vrijstelling geldt, indien de initiatiefnemer een door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode onderschrijft. Zonder gedragscode is er een ontheffing nodig voor de ingreep.
Daargelaten het antwoord op de door de VvE en andere opgeworpen vraag of er een goedgekeurde gedragscode is, is het mogelijk dat een ontheffing voor de ingreep wordt aangevraagd. Zoals uit het natuuronderzoek volgt, is de instandhouding van de steenmarter gegarandeerd indien vervangende verblijfplaatsen worden gerealiseerd. De VvE en andere hebben dit niet betwist. In hetgeen de VvE en andere hebben aangevoerd bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat het natuuronderzoek zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad zich hierop bij de vaststelling van het plan niet mocht baseren. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad had moeten inzien dat een ontheffing voor de steenmarter niet zal worden verleend en heeft de raad op voorhand in redelijkheid kunnen oordelen dat de Ffw in zoverre niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Privaatrechtelijke verhoudingen
10. De VvE en andere voeren aan dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat een bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen zich niet verdraagt met de bestaande eigendomsverhoudingen. Zij achten een bedrijfsmatige exploitatie voorts in strijd met de statuten en huishoudelijke reglementen van de VvE’s en stellen dat zij gelet daarop niet kunnen worden gedwongen het beheer van de exploitatie van de nieuwe recreatiewoningen en het aanleggen van voorzieningen voor hun rekening te nemen. De VvE en andere stellen dat de uitvoerbaarheid van het plan voorts in geding is omdat de nieuwe recreatiewoningen, vanwege planningsproblemen, niet binnen de planperiode zullen worden gerealiseerd.
10.1. Volgens de raad staan het plan en de privaatrechtelijke afspraken niet in de weg aan een goede invulling van het gebruik, onderhoud en beheer. Het plan biedt volgens de raad overigens geen mogelijkheden voor de realisatie van voorzieningen als slagbomen, recepties en hekwerken.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat het in dit geval gaat om reeds lang bestaande recreatieterreinen. De verblijfsrecreatieve bestemming is reeds gerealiseerd. Volgens de raad is de uitvoerbaarheid van de bestemming daardoor niet in geding, ook niet als de nieuwe recreatiewoningen niet binnen de planperiode worden gerealiseerd.
10.2. Ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wro, voor zover van belang, wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw vastgesteld. Uit deze bepaling volgt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat en dat het in beginsel niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen deze planperiode zullen worden verwezenlijkt.
10.3. De Afdeling acht niet concreet gemaakt dat de in het plan voorziene ontwikkelingen binnen de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie (R-VR)" vanwege de privaatrechtelijke verhoudingen niet binnen de planperiode kunnen worden gerealiseerd. In dit verband is niet aannemelijk gemaakt dat de statuten en huishoudelijke reglementen van de VvE’s zich tegen verwezenlijking van die bestemming verzetten. Immers, zelfs indien de beoogde recreatiewoningen niet zouden worden gerealiseerd, is gelet op de doeleindenomschrijving in artikel 5, lid 5.1, van de planregels, zoals hiervoor genoemd in overweging 6.2, een andere invulling denkbaar. Om dezelfde reden is niet aannemelijk dat als gevolg van planningsproblemen de bestemming niet tijdig zal worden gerealiseerd. Wat betreft de vraag wie het beheer van de exploitatie van de nieuwe recreatiewoningen en het aanleggen van voorzieningen voor zijn rekening neemt, moet worden geoordeeld dat dit geen betrekking heeft op de uitvoerbaarheid van de bestemming, maar een uitvoeringsaspect betreft. Deze uitvoeringsaspecten zijn in de onderhavige procedure niet aan de orde.
Gelet hierop geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie (R-VR)" niet binnen de planperiode uitvoerbaar is.
11. [appellant sub 1] betoogt dat de planregeling voor de "Verlaten Weide" rechtsonzeker is. Volgens hem is in de verbeelding ten onrechte niet aangegeven waar de zes recreatiewoningen precies zijn beoogd. Het is daardoor onduidelijk hoe de recreatiewoningen zullen worden gepositioneerd en hoeveel boskavels aan zijn perceel zullen grenzen. Hij voert aan dat het ontwikkelingsmodel in de plantoelichting wel meer duidelijkheid geeft, maar dat deze geen bindende status heeft. Ter zitting heeft [appellant sub 1] zich op het standpunt gesteld dat ook onvoldoende duidelijk is wat de omvang van de "Verlaten Weide" precies is.
11.1. De raad stelt dat de omvang van de "Verlaten Weide", zonder de bestaande parkeerplaats, zodanig beperkt is dat daarop niet meer dan zes recreatiewoningen kunnen worden gerealiseerd. De boskavels waarop de recreatiewoningen zijn voorzien, moeten namelijk ingevolge de planregels een minimale omvang van 1.200 m² hebben. Het gestelde in de plantoelichting is volgens de raad op dit punt verouderd.
11.2. In de verbeelding rust op de "Verlaten Weide", die direct ten zuiden van het perceel van [appellant sub 1] ligt, de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie (R-VR)" alsmede de aanduiding "bos (bo)".
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie (R-VR)" aangewezen gronden naast verblijfsrecreatie, zoals hiervoor genoemd in overweging 6.2, tevens bestemd voor boskavels, waaronder dient te worden verstaan: het behoud, herstel en de ontwikkeling van een recreatieterrein met ruime boskavels. Ter plaatse van de aanduiding "bos (bo)" zijn de gronden bestemd voor realisering en behoud van minimaal 2.820 m² aaneengesloten bosgebied.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2.1, onder a. en c., van de planregels, voor zover hier van belang, geldt voor het bouwen op de voor recreatie aangewezen gronden dat op recreatieterrein Witte Berken niet meer dan 19 nieuwe recreatiewoningen zijn toegestaan, met dien verstande dat per boskavel maximaal 1 recreatiewoning is toegestaan.
Ingevolge artikel 5, lid 5.2.1, onder b., van de planregels, voor zover hier van belang, geldt voor het bouwen op de voor recreatie aangewezen gronden dat op recreatieterrein Witte Berken in afwijking van het bepaalde onder a, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - verblijfsrecreatie zonder bedrijfsmatige exploitatie’ niet meer dan 36 bestaande recreatiewoningen zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 1, lid 1.17, van de planregels dient onder boskavel te worden verstaan: een kavel op de Wakel of de Witte Berken met een boskarakter, waar volgens de bestemmingsregels één recreatiewoning is toegestaan.
Als specifieke gebruiksregel geldt ingevolge artikel 5, lid 5.4.2, dat de oppervlakte van een boskavel ten minste 1.200 m² moet bedragen.
11.3. In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Het systeem van de Wro brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
11.4. Daargelaten de eis in de planregels dat de afstand van een recreatiewoning tot de perceelsgrenzen tenminste 5 meter dient te bedragen, zijn in de planregels geen specifieke bouwregels voor de locatie voor het bouwen van recreatiewoningen opgenomen. De Afdeling acht deze plansystematiek, waarbij niet precies is geregeld - bijvoorbeeld door middel van bouwvlakken in de verbeelding - waar de recreatiewoningen mogen worden gebouwd, in beginsel niet onaanvaardbaar. De raad heeft in dit geval gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat enige flexibiliteit blijft bestaan bij het kiezen van de locatie van de woningen. Voorts is van belang dat ingevolge de planregels tussen de recreatiewoningen en de perceelsgrenzen een afstand van minimaal 5 meter wordt aangehouden. Daarbij heeft de raad eveneens beoogd om op de "Verlaten Weide" in maximaal zes recreatiewoningen te voorzien. In dit verband komt echter geen betekenis toe aan de omstandigheid dat op de kaart "Ontwikkelingsmodel De Witte Berken" die in de plantoelichting is opgenomen, ter plaatse van de noordelijke strook zes nieuwe recreatiewoningen zijn gesitueerd. Aan de plantoelichting komt immers geen bindende betekenis toe. De beroepsgrond van [appellant sub 1] dat de plantoelichting voor de "Verlaten Weide" onduidelijk is omdat daarin staat dat boskavels een oppervlakte van minimaal 800 m² dienen te hebben, kan voorts niet slagen. In artikel 5, lid 5.4.2, van de planregels is immers opgenomen dat de oppervlakte van een boskavel ten minste 1.200 m² moet bedragen. De raad heeft er echter niet voor gekozen een aanduiding in de verbeelding op te nemen waarbij een maximum wordt gesteld aan het aantal recreatiewoningen op de "Verlaten Weide". Ter zitting heeft [appellant sub 1] onweersproken gesteld dat de "Verlaten Weide" een oppervlakte heeft van ongeveer 8.450 m². Gelet hierop en gelet op de regel dat boskavels minimaal 1.200 m² dienen te bedragen, biedt de "Verlaten Weide" feitelijk ruimte aan zeven boskavels en derhalve zeven recreatiewoningen. De stelling van de raad dat door realisering van minimaal 2.820 m² bosgebied op de "Verlaten Weide" uiteindelijk slechts maximaal zes woningen kunnen worden gerealiseerd, kan voorts niet slagen nu de aanduiding "bos (bo)" en de bijbehorende planregel geen actieve verplichting tot verwezenlijking inhouden. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de planregeling voor de "Verlaten Weide", voor zover het aantal te realiseren recreatiewoningen op boskavels is gekoppeld aan de omvang van de "Verlaten Weide", niet overeenstemt met de bedoeling van de raad. Het had op de weg van de raad gelegen om in het plan met betrekking tot de "Verlaten Weide" een maximum aantal van zes recreatiewoningen op te nemen.
Dit betoog van [appellant sub 1] slaagt.
12. [appellant sub 1] vreest dat indien de "Verlaten Weide" wordt bebouwd, geluidsoverlast zal ontstaan en hij in zijn privacy zal worden aangetast. Tevens vreest hij voor een aantasting van zijn uitzicht en waardedaling van zijn woning. Volgens [appellant sub 1] zijn deze belangen onvoldoende door de raad meegewogen, omdat de planschadeovereenkomst die de gemeente met de initiatiefnemers heeft gesloten een objectieve belangenafweging in de weg staat.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de planschadeovereenkomst de raad niet ontslaat van de verplichting om zich van alle betrokken belangen op de hoogte te stellen en deze zorgvuldig af te wegen. Volgens de raad zal de overlast voor [appellant sub 1] beperkt zijn vanwege de afstand tussen zijn woning en het plangebied, de aanwezigheid van een bijgebouw en bomen, het feit dat het gaat om een beperkte uitbreiding en omdat sprake is van een zeer rustig recreatieterrein. De raad heeft daarom, na afweging van de belangen van [appellant sub 1] en alle andere betrokken belangen, gemeend dat het plaatsen van de nieuwe recreatiewoningen in de nabijheid van het perceel van [appellant sub 1] acceptabel is.
12.2. Niet kan worden ontkend dat de uitbreiding met recreatiewoningen ter plaatse van de "Verlaten Weide" enige gevolgen kan hebben wat betreft geluid, maar ook voor de privacy, het uitzicht, en de waarde van de woning van [appellant sub 1]. De raad heeft zich echter op het standpunt kunnen stellen dat geen grote aantasting van het woonklimaat van [appellant sub 1] zal plaatsvinden. In dit verband is van belang dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en de gronden waar de recreatiewoningen kunnen worden gerealiseerd ongeveer 65 meter bedraagt. Voorts heeft de raad ermee rekening mogen houden dat zich tussen de woning en de voorziene recreatiewoningen een bijgebouw bevindt en bomen staan, waardoor de toekomstige bebouwing (nagenoeg) aan het zicht zal zijn onttrokken. In dit verband hebben [appellant sub 2] en andere overigens toegezegd dat de herbeplanting op de "Verlaten Weide" zal plaatsvinden aansluitend op de bestaande randbeplanting langs de perceelsgrens van [appellant sub 1]. In de omstandigheid dat de bouw van hekwerken of andere terreinafscheidingen in artikel 5, lid 5.2.2, van de planregels is uitgesloten behoefde de raad, vanwege het rustige karakter van het recreatieterrein, geen aanleiding te zien om te oordelen dat de privacy van [appellant sub 1] onevenredig zal worden aangetast.
De raad heeft zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant sub 1] gestelde nadelige gevolgen van het bebouwen van de "Verlaten Weide", waaronder de gevolgen op de waarde van zijn woning, niet zodanig zijn dat daaraan in de belangenafweging meer gewicht aan had moeten worden toegekend dan aan het belang bij de mogelijkheid tot uitbreiding met recreatiewoningen.
13. Voorts voeren de VvE en andere aan dat niet duidelijk is waarom de belangen van een bedrijfsmatige exploitatie moeten prevaleren boven die van hen.
13.1. Uit de overwegingen van de raad blijkt welke elementen in zijn besluitvorming een rol hebben gespeeld. Gelet op hetgeen de VvE en andere hebben aangevoerd is de Afdeling van oordeel dat de raad met het oog op een zorgvuldige belangenafweging voldoende heeft onderzocht wat de gevolgen zijn van het plan voor de VvE en andere. De raad heeft zich gelet daarop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door VvE en andere gestelde nadelige gevolgen van de beoogde nieuwe recreatiewoningen niet zodanig zijn dat de raad daaraan in de belangenafweging hier meer gewicht had moeten toekennen.
14. Gelet op hetgeen is overwogen in 11.4, is het beroep van [appellant sub 1] gegrond, voor zover in het plan niet de regeling is getroffen dat ter plaatse van de "Verlaten Weide" maximaal zes recreatiewoningen kunnen worden gerealiseerd. Het plan dient in zoverre wegens strijd met de zorgvuldigheid te worden vernietigd.
15. In hetgeen [appellant sub 1], voor het overige, [appellant sub 2] en andere en de VvE en andere hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn, al dan niet in zoverre, ongegrond.
16. De Afdeling ziet voorts aanleiding om ten aanzien van in overweging 14 genoemde zelf in de zaak te voorzien. Vast staat dat de raad heeft beoogd om maximaal zes woningen op de "Verlaten Weide" te realiseren. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de Afdeling zelf in de zaak te voorzien, door in de verbeelding ter plaatse van de "Verlaten Weide" een aanduiding op te nemen voor een maximum aantal recreatiewoningen en artikel 5, lid 5.2.1, onder a van de planregels aan te vullen, een en ander zoals weergegeven in de hiernavolgende beslissing.
De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd en aan de raad opdragen er zorg voor te dragen dat deze wijzigingen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.
17. Van proceskosten van [appellant sub 1] die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Ten aanzien van [appellant sub 2] en andere en de VvE en andere bestaat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] gegrond, voor zover in het plan niet de regeling is getroffen dat ter plaatse van de "Verlaten Weide" maximaal zes recreatiewoningen kunnen worden gerealiseerd;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lochem van 23 januari 2012, kenmerk 2011-015578, voor zover het betreft het onder I. genoemde;
- in de verbeelding ter plaatse van de "Verlaten Weide", gelegen aan de noordzijde van recreatiepark Witte Berken, op de gronden waarop de aanduiding "bos (bo)" rust, eveneens de aanduiding "maximum aantal recreatiewoningen: 6" wordt opgenomen;
- aan artikel 5, lid 5.2.1, onder a, van de planregels wordt toegevoegd: "met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal recreatiewoningen: 6" niet meer dan zes recreatiewoningen zijn toegestaan";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd;
V. draagt de raad van de gemeente Lochem op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel III. verwerkt wordt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. verklaart het beroep van [appellant sub 2 A], Holland Vakantie-Verblijven B.V. en [appellant sub 2 C] en het beroep van de vereniging Vereniging van Eigenaren Bungalowpark "De Witte Berken" en andere, beide geheel, en het beroep van [appellanten sub 1], voor het overige, ongegrond;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Lochem aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Konings
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013