ECLI:NL:RVS:2013:BZ7451

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201208297/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • A.J. Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Meeden' en de mogelijkheid voor een tweede woning

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan 'Meeden' dat op 24 mei 2012 door de raad van de gemeente Menterwolde is gewijzigd vastgesteld. Appellant A en appellante B, beiden wonend te Meeden, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, specifiek gericht op het plandeel met de bestemming 'Woongebied' aan de [locatie]. Zij betogen dat het plan niet voorziet in de mogelijkheid om een tweede woning te realiseren, terwijl in een vergelijkbare situatie aan de Badweg 80 en 80A wel een extra woonbestemming is toegekend. De raad van de gemeente Menterwolde heeft in een verweerschrift gesteld dat de situaties niet identiek zijn en dat er geen sprake is van willekeur of schending van het gelijkheidsbeginsel.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 februari 2013 ter zitting behandeld. De appellanten hebben aangevoerd dat de raad in strijd met de Dorpsvisie Meeden heeft gehandeld door geen stedenbouwkundig onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheid van een tweede woning aan de Beneden Veensloot. De raad heeft echter gesteld dat er voldoende andere bouwlocaties beschikbaar zijn en dat er geen behoefte is aan een extra woning. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad niet zonder deugdelijke motivering van het stedenbouwkundig onderzoek heeft mogen afzien, gezien de bekendheid van de raad met de wens van de appellanten en het beleid in de Dorpsvisie.

De Afdeling heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van de raad vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming 'Woongebied' aan de [locatie]. De raad is opgedragen om binnen 26 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de Afdeling. Tevens is de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten en het griffierecht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 27 maart 2013.

Uitspraak

?201208297/1/R4.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Meeden, gemeente Menterwolde,
en
de raad van de gemeente Menterwolde,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Meeden" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.S. Scheffers, advocaat te Hoogezand, en de raad, vertegenwoordigd door R. Hazekamp en A.L. Leewering, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plan is een actualiserend en conserverend plan, waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd en ruimte wordt geboden aan enkele ruimtelijke ontwikkelingen.
2. Het beroep richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied" aan de [locatie] te Meeden, voor zover het plan op deze locatie niet voorziet in de mogelijkheid een tweede woning te realiseren. [appellant] voert aan dat de raad in een identieke situatie aan de Badweg 80 en 80A te Meeden in het plan wel een extra woonbestemming heeft toegekend. Daar is - net zoals hij dit wenst - een perceel gesplitst, het afgesplitste deel verkocht als bouwgrond en heeft de raad daaraan een bouwmogelijkheid toegekend, aldus [appellant]. Hij betoogt voorts dat een extra woning aan de Beneden Veensloot binnen het in de Dorpsvisie Meeden vastgelegde beleid past, terwijl de raad in het geval van de Badweg in strijd met dit beleid heeft gehandeld. In het geval van [appellant] wordt een stedenbouwkundig onderzoek noodzakelijk geacht, terwijl aan de nieuwe bouwmogelijkheid aan de Badweg geen stedenbouwkundig onderzoek ten grondslag ligt. Volgens [appellant] liggen zowel zijn huidige woning als het perceel aan de Badweg 80A op een plek waar al bebouwing aanwezig is en is er in beide gevallen geen sprake van aantasting van een open gebied. [appellant] acht het in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur dat in zijn geval een dergelijke bouwmogelijkheid niet is toegekend.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de situaties aan de [locatie] en de Badweg 80 en 80A niet identiek zijn en dat daarom geen beroep kan worden gedaan op het gelijkheidsbeginsel en er evenmin sprake is van willekeur. Aan de Badweg komt bebouwing en herstructurering op grote schaal voor, met aan weerszijden van de straat woonbebouwing, terwijl in de Beneden Veensloot vrijwel geen nieuwbouw heeft plaatsgevonden en het karakter van een geheel andere orde is. Daarnaast is het toekennen van een bebouwingsmogelijkheid in het plan voor Badweg 80A een bevestiging van een eerdere principetoezegging van het college van burgemeester en wethouders van Menterwolde in 2002. Verder stelt de raad dat de gecreëerde bouwmogelijkheid aan de Badweg 80A binnen de Dorpsvisie Meeden past, nu hieruit volgt dat nieuwe woningbouw bij voorkeur aan bestaande linten plaatsvindt. In dit verband voert de raad aan dat niet alleen de Burgemeester Venemastraat, maar ook de Badweg bestaande (dwars)linten zijn.
De raad stelt voorts dat de Dorpsvisie uitgaat van incidentele bebouwing aan onder meer de Beneden Veensloot. Als uitgangspunt hierbij geldt dat er een afwisseling dient te zijn tussen "open" en "dichte" gebieden, waarbij nieuwbouw geconcentreerd dient te worden op locaties waar al bebouwing aanwezig is. Of de door [appellant] gewenste locatie aan die uitgangspunten voldoet, zal nader stedenbouwkundig onderzoek moeten uitwijzen, aldus de raad. Gelet op de demografische ontwikkelingen en de krimpende woningmarkt ziet de raad geen aanleiding om het onderzoek op korte termijn te starten. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat ook indien stedenbouwkundig onderzoek zou uitwijzen dat een extra woning aan de [locatie] op zichzelf in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht, geen extra bouwlocatie aan de Beneden Veensloot zal worden toegekend, omdat in de gemeente voldoende bouwlocaties beschikbaar zijn. De raad ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om aan dit perceel een extra woonbestemming toe te kennen.
2.2. Op het perceel [locatie] rust de bestemming "Woongebied". Ingevolge artikel 15, lid 15.2, onder a, aanhef en sub 1, van de planregels mag het aantal woningen niet meer dan het bestaande aantal woningen per bouwperceel bedragen. Het bouwperceel aan de [locatie] is aldus bestemd voor maximaal één woning.
2.3. Ten aanzien van de door [appellant] gemaakte vergelijking met de situatie aan de Badweg 80A wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie, omdat de beide straten een ander karakter hebben wat de bebouwingsdichtheid betreft en in het geval van de Badweg een principetoezegging is gedaan. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie. Het bestemmingsplan is naar het oordeel van de Afdeling niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel vastgesteld. Dit betoog faalt.
2.4. De Afdeling overweegt ten aanzien van het betoog van [appellant] dat de door hem gewenste woning past binnen het in de Dorpsvisie vastgestelde beleid, omdat een tweede woning de openheid van de Beneden Veensloot niet aantast, als volgt.
In de Dorpsvisie Meeden van 29 januari 2009 is opgenomen dat wordt gedacht aan "incidentele nieuwbouw aan onder meer de Beneden Veensloot". Volgens diezelfde Dorpsvisie "dient [er] een afwisseling tussen ‘open’ en ‘dichte’ gebieden te zijn, waarbij nieuwbouw geconcentreerd wordt op locaties waar al bebouwing aanwezig is". Daarnaast moet volgens de Dorpsvisie "nader stedenbouwkundig onderzoek uitsluitsel geven of de gewenste locatie aan de gestelde uitgangspunten voldoet".
[appellant] heeft zijn wens een tweede woning te realiseren al in 2006 aan de raad kenbaar gemaakt. Niettemin heeft de raad in het kader van de voorbereiding en totstandkoming van het bestreden plan de ruimtelijke aanvaardbaarheid en inpasbaarheid van een extra woning op het perceel niet door middel van nader stedenbouwkundig onderzoek onderzocht. Hierdoor heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt of de woning vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar is.
2.5. Naar het oordeel van de Afdeling had de raad, gezien de bekendheid van de raad met de wens van [appellant] en nu volgens de Dorpsvisie incidentele woningbouw aan de Beneden Veensloot in beginsel aanvaardbaar wordt geacht en niet is gebleken dat dit beleid is gewijzigd, niet zonder deugdelijke motivering van dit onderzoek mogen afzien. De raad stelt van dit onderzoek te hebben afgezien omdat ervan wordt uitgegaan dat er geen behoefte zal bestaan aan een extra woning en er voldoende andere bouwlocaties zijn in de gemeente. Dit aspect heeft de raad echter niet voorzien van een onderbouwing. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het om één extra woning gaat. Dit betoog slaagt.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied" aan de [locatie] te Meeden, voor zover het plan op deze locatie niet voorziet in de mogelijkheid een tweede woning te realiseren.
2.7. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder a, en vijfde lid, van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van belang, de raad op te dragen om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak en met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor het plandeel aan de [locatie].
3. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Menterwolde van 24 mei 2012, kenmerk 4/5, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woongebied" aan de [locatie] te Meeden, voor zover het plan op deze locatie niet voorziet in de mogelijkheid een tweede woning te realiseren;
III. draagt de raad van de gemeente Menterwolde op om binnen 26 weken na datum van verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen hierin is overwogen een nieuw besluit te nemen voor het onder II. genoemde plandeel en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Menterwolde tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 998,08 (zegge: negenhonderdachtennegentig euro en acht cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de gemeente Menterwolde aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013
271-780.