201209617/1/R4.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B], wonend te Zoetermeer, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
de raad van de gemeente Zoetermeer,
verweerder.
Bij besluit van 2 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Rokkeveen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M.M. de Vaal, drs. M.C.H.W. van Aubel, drs. H. Baas en drs. M. Groenendijk, is verschenen.
1. Het plan voorziet in een actualisatie van de planologische regeling voor de wijk Rokkeveen. Het plan maakt op vijftien locaties in de wijk Rokkeveen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Deze ontwikkelingen betreffen onder meer woningbouwprojecten, kantoren langs de A12 en een woonservicezone ter plaatse van het zogenoemde Katwijkerlaantracé.
Op het bestreden besluit is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van [appellant] overweegt de Afdeling als volgt. [appellant] is belanghebbend voor zover zijn beroep is gericht tegen de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die zijn voorzien op de plandelen met de bestemmingen "Gemengd-4", ter hoogte van de Milenagang, "Kantoor", ter hoogte van de Madame Curiesingel en "Gemengd-1", ter hoogte van de Nathaliegang op de hoek met de Nadinegang. In de plantoelichting worden deze plandelen aangeduid als Katwijkerlaantracé - locatie 7c, Katwijkerlaantracé Uppsala - locatie 10, en Nathaliegang perceel met de kadastrale gegevens ZWD01, sectie C, nummer 06713 - locatie 3.
Voor zover [appellant] mede beoogd heeft beroep in te stellen tegen de overige plandelen waarop nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, overweegt de Afdeling dat deze plandelen op een afstand van minimaal 100 m van zijn woning zijn gelegen en dat [appellant], gelet op tussenliggende bebouwing, geen zicht heeft op deze gronden. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat [appellant] ten aanzien van deze overige ontwikkellocaties een objectief en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks door het bestreden besluit wordt geraakt. [appellant] kan daarom niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt bij deze overige plandelen waarop nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien en kan daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, geen beroep instellen.
Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk, behoudens voor zover het beroep is gericht tegen de plandelen met de bestemmingen "Gemengd-4", ter hoogte van de Milenagang, "Kantoor", ter hoogte van de Madame Curiesingel en "Gemengd-1", ter hoogte van de Nathaliegang op de hoek met de Nadinegang.
3. [appellant] betoogt dat niet duidelijk is of de onderzoeken die aan het plan ten grondslag liggen correct zijn uitgevoerd.
Nu [appellant] dit betoog niet nader heeft onderbouwd, faalt de beroepsgrond reeds daarom.
4. [appellant] betoogt dat de wijze waarop de raad de maximale bouwhoogtes in het plan heeft vastgesteld met toepassing van de zogenoemde dertig gradenregeling niet in overeenstemming is met het Bouwbesluit 2012. Daartoe voert hij aan dat in het Bouwbesluit 2012 wordt uitgegaan van een andere hoek waardoor de afstand van de voorziene bebouwing tot de bestaande bebouwing groter is dan bij toepassing van de dertig gradenregeling het geval is. Verder moet volgens hem op grond van het Bouwbesluit 2012 niet vanaf de gevel, maar vanaf de binnenkant van het raam gemeten worden.
4.1. Naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen heeft de raad met toepassing van de binnen de gemeente gehanteerde dertig gradenregeling de maximale bouwhoogtes binnen de bestemming "Gemengd-4", ter hoogte van de Zenobiagang en de Milenagang, in de plantoelichting aangeduid als het Katwijkerlaantracé, en de bestemming "Kantoor", ter hoogte van de Madame Curiesingel, in de plantoelichting aangeduid als het Katwijkerlaantracé Uppsala, aangepast.
Voor zover [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan op de genoemde plandelen een bouwhoogte toestaat die in strijd is met het Bouwbesluit 2012, overweegt de Afdeling dat toetsing van de bouwhoogte aan het Bouwbesluit 2012 aan de orde kan komen in de procedure inzake de omgevingsvergunning voor een concreet bouwplan en niet in de hier aan de orde zijnde bestemmingsplanprocedure. Daarbij is van belang dat de raad ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat het bestemmingsplan op het zogenoemde Katwijkerlaantracé en Katwijkerlaantracé Uppsala wat betreft de bouwhoogte een bouwplan mogelijk maakt dat voldoet aan het Bouwbesluit 2012.
5. [appellant] voert aan dat de raad het verlies aan groen en speelruimte en het daarmee gepaard gaande verlies aan sociale contacten in de buurt vanwege de voorziene ruimtelijke ontwikkelingen op het zogenoemde Katwijkerlaantracé ter hoogte van de Milenagang onvoldoende bij de vaststelling van het plan heeft betrokken. [appellant] betoogt dat de strook groen nabij zijn woning die in het plan overblijft niet geschikt is voor speelruimte en dat daarmee niet voldaan kan worden aan de binnen de gemeente gehanteerde 3%-norm voor speelruimte. Volgens hem zou de speelruimte op één locatie worden geconcentreerd en dat is niet mogelijk op de strook groen die overblijft. Hij wijst er daarbij op dat op deze strook groen volgens de planregels ook een fiets- of voetpad aangelegd kan worden. De voorgestelde locatie nabij de Watertoren is volgens [appellant] niet geschikt voor speelruimte, aangezien kinderen daarvoor een straat moeten oversteken en ouders minder goed toezicht kunnen houden.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in de omgeving van de woning van [appellant] voldoende groen- en speelvoorzieningen aanwezig zijn en dat de wijk Rokkeveen ook na realisatie van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het plan ruim voldoet aan de binnen de gemeente gehanteerde 3%-norm voor speelruimte. De thans aanwezige groenstrook op het Katwijkerlaantracé heeft volgens de raad, gelet op het voorgaande bestemmingsplan, een tijdelijk karakter en is ook in het gemeentelijke Beleidskader Spelen 2005-2015 niet als te handhaven speelruimte aangemerkt. De voorgestelde alternatieve locatie nabij de Watertoren voldoet volgens de raad wel aan het Beleidskader Spelen 2005-2015. De raad stelt voorts dat bij de herontwikkeling van het Katwijkerlaantracé in overleg met de buurtbewoners zal worden bezien of op deze locatie kleinere speelvoorzieningen nog wenselijk en inpasbaar zijn. Ook zullen de direct omwonenden worden betrokken bij de inrichting van een nieuw trapveld nabij de Watertoren, aldus de raad.
5.2. In het gemeentelijke Beleidskader Spelen 2005-2015 is vermeld dat voor de berekening van de speelruimte gebruik wordt gemaakt van de richtlijn die in 1999 door de landelijke organisatie voor speeltuinwerk en jeugdrecreatie, de NUSO, is geformuleerd in het Handboek Speelruimtebeleid. Voorgesteld wordt om per hectare netto woongebied 300 m2 oftewel 3% te reserveren voor speelruimte Volgens het Beleidskader wordt binnen Zoetermeer ruimschoots voldaan aan de 3%-norm. Vermeld is verder dat bij herontwikkeling van stedelijke gebieden getoetst moet worden aan de 3%-norm om te beoordelen of aan deze norm wordt voldaan.
5.3. Ten noorden en ten westen van de voorziene bebouwing aan het Katwijkerlaantracé ter hoogte van de Milenagang is de bestemming "Groen" toegekend aan stroken van onderscheidenlijk 10 m en 15 m diep. Ook overigens is op loopafstand van de woning van [appellant] groen aanwezig. De voorgestelde speellocatie nabij de Watertoren is in het Beleidskader Spelen 2005-2015 ook als speellocatie aangemerkt. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de locatie nabij de Watertoren niet geschikt zou zijn als speelruimte. Ook heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat alle speelruimte op één locatie geconcentreerd moet worden en dat het plan onvoldoende mogelijkheden biedt voor de realisering van groenvoorzieningen en speelruimte. Gelet op het groen en de speelvoorzieningen die na realisatie van het plan nog resteren, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad bij afweging van de betrokken belangen aan het door het bestreden besluit gediende belang geen doorslaggevende betekenis mocht toekennen. De raad heeft overigens toegezegd om de buurtbewoners te betrekken bij de inrichting van de omgeving en de speelplekken in de wijk.
6. [appellant] betoogt dat het aan het plan ten grondslag liggende rapport over de in het plangebied voorkomende flora en fauna ondeugdelijk is, omdat het rapport te oud en onvolledig is. Daartoe voert hij aan dat in het rapport niets is vermeld over mollen, bijen en vleermuizen.
6.1. De vragen of voor de uitvoering van een plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
6.2. In het door Bureau Stadsnatuur Rotterdam opgestelde rapport "Quick scan 15 ontwikkellocaties Rokkeveen" van 13 juli 2011, dat ten grondslag ligt aan het plan, zijn de gevolgen van de in het plan voorziene nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen beschreven in verband met de Ffw. Uit het rapport volgt dat naar verwachting geen strijd met de Ffw door het plan zal optreden. Voor een aantal locaties, waaronder het Katwijkerlaantracé, wordt aanbevolen om de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels te laten plaatsvinden of om het terrein buiten die periode onaantrekkelijk te maken voor de vestiging, zodat verstoring van broedende vogels wordt voorkomen. Over de in het rapport genoemde ontwikkellocaties 2 en 9 is vermeld dat geen strikt beschermde soorten zijn aangetroffen, maar dat bij sloop- en renovatieplannen najaarsonderzoek naar de aanwezigheid van (paar)verblijfplaatsen van de Gewone- en Ruige dwergvleermuis wenselijk is. Ook voor locatie 8 wordt aanbevolen om bij sloopplannen nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van de Gewone grootoorvleermuis. Verder geldt volgens het rapport dat voor alle locaties de zorgplicht van artikel 2 van de Ffw van toepassing is. Daarnaast dient in principe gewerkt te worden volgens de door de gemeente Zoetermeer gebruikte goedgekeurde Gedragscode Flora en Fauna, aldus het rapport.
6.3. Anders dan [appellant] stelt wordt in het rapport wel ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen in de te ontwikkelen gebieden in het plangebied. De beroepsgrond van [appellant] dat geen onderzoek is gedaan naar vleermuizen mist dan ook feitelijke grondslag.
Voorts overweegt de Afdeling dat bijen niet vallen onder de verbodsbepalingen van de Ffw. Voor mollen is in artikel 16e, tweede lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten een algemene vrijstelling opgenomen van de verboden in de artikelen 9 tot en met 11 van de Ffw. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het rapport gebrekkig is om de enkele reden dat over deze diersoorten geen gegevens in het rapport zijn opgenomen. Voor het overige geeft het door [appellant] aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad bij het vaststellen van het plan niet in redelijkheid van de resultaten van dit onderzoek heeft mogen uitgaan. In het door [appellant] aangevoerde, ziet de Afdeling ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw in de weg staat aan uitvoering van het plan.
Waardevermindering woning
7. [appellant] betoogt ten slotte dat hij vreest voor waardevermindering van zijn woning, aangezien in de omgeving van zijn woning hoogbouw is voorzien en groen en speelruimte verloren gaan als gevolg van het plan.
7.1. De raad stelt dat in de ten behoeve van het ontwerpplan opgestelde planschaderisicoanalyse van 31 oktober 2011 de mogelijke waardedaling van onroerende zaken ten gevolge van het plan is onderzocht. Op grond daarvan is niet aannemelijk dat voor enig in de omgeving van het Katwijkerlaantracé gelegen object het plan een planologisch nadeliger situatie met zich brengt met voor vergoeding in aanmerking komende planschade tot gevolg. In het voorgaande plan was volgens de raad ook al woningbouw mogelijk met een maximale hoogte van 12 m en was bovendien een boven- of ondergrondse railverbinding mogelijk.
7.2. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet op de verrichte planschaderisicoanalyse heeft mogen baseren. Er bestaat, gelet op de verrichte planschaderisicoanalyse, geen grond voor de verwachting dat de mogelijke waardevermindering van de woning zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, behoudens voor zover het beroep is gericht tegen de plandelen met de bestemmingen "Gemengd-4", ter hoogte van de Milenagang, "Kantoor", ter hoogte van de Madame Curiesingel en "Gemengd-1", ter hoogte van de Nathaliegang op de hoek met de Nadinegang;
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Alderlieste
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013