?201208794/1/R3.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Lithoijen, gemeente Oss,
2. [appellant sub 2], wonend te Lithoijen, gemeente Oss,
3. [appellant sub 3], wonend te Lithoijen, gemeente Oss, en anderen,
4. [appellant sub 4], wonend te Lithoijen, gemeente Oss,
de raad van de gemeente Oss,
verweerder.
Bij besluit van 21 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Twee Kernen - 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 4] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2013, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. R.J. Haakmeester, advocaat te Oss, [appellant sub 2], [appellant sub 3] en anderen, in de persoon van [appellant sub 3], bijgestaan door mr. E.R. Koster, [appellant sub 4], bijgestaan door F.J.M. Harbers, en de raad, vertegenwoordigd door C.M. van Rossem-Huisman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.
Het beroep van [appellant sub 1]
1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellant sub 1] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit doet zich hier niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheden dat hij een zogenoemd principeverzoek voor zijn perceel had ingediend bij het gemeentebestuur, waarover de gemeente met hem heeft gecorrespondeerd, en dat zijn perceel op de grens van de plangebieden van twee verschillende bestemmingsplannen ligt. In de Wro noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van [appellant sub 1] om op de hoogte te blijven van de bestemmingsplanprocedure en middels de daartoe geëigende publicaties kennis te nemen van de voor hem van belang zijnde ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Het beroep is niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 2]
2. [appellant sub 2] betoogt dat de bouwmogelijkheden voor zijn perceel [locatie 1] te Lithoijen ten onrechte zijn beperkt ten opzichte van het vorige plan. Hij voert hiertoe aan dat op de verbeelding van het vorige plan een rooilijn was ingetekend waarachter bebouwing was toegestaan. In dit plan is een bouwvlak opgenomen voor zijn perceel en is de bouwgrens enkele meters naar achteren gelegd, waardoor de bouwmogelijkheden volgens hem zijn teruggebracht van 60% tot 20% van de oppervlakte van zijn perceel. Verder betoogt [appellant sub 2] dat een vrijstaand gebouw ten onrechte niet binnen het bouwvlak is opgenomen, waardoor het niet mogelijk is om het gebouw uit te breiden.
2.1. Ter plaatse van het perceel [locatie 1] zijn twee plandelen met de bestemming "Wonen - Vrijstaand" opgenomen en een plandeel met de bestemming "Tuin".
Ingevolge artikel 16, lid 16.1, aanhef en onder a, voor zover van belang, zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuinen en erven als deel van het bouwperceel horend bij de voor "Wonen - Vrijstaand" bestemde gronden.
Ingevolge lid 16.2.2, aanhef, mogen op deze gronden uitsluitend bij de woning behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd.
Ingevolge artikel 23, lid 23.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen - Vrijstaand" aangewezen gronden bestemd voor wonen in de vorm van vrijstaande woonhuizen en daarbij horende bouwwerken.
Ingevolge lid 23.2.2, onder a, mogen hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
2.2. In het vorige plan "Kom Lithoijen" had het perceel de bestemming "Dorpskom" met de aanduidingen "woondoeleinden met max aantal woningen per bouwperceel 1" en "bouwgrens".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 3.1.1, voor zover van belang, zijn de op de plankaart als "Dorpskom" aangewezen gronden bestemd voor het behoud en herstel van de dorpsbebouwing met diverse functies:
- woondoeleinden, met niet gestapelde woningen voor de bouwpercelen met de aanduiding "woondoeleinden".
Ingevolge lid 3.3, onder 3.3.2, sub 1, mogen gebouwen uitsluitend achter de bouwgrens worden opgericht.
2.3. De aanduiding "bouwgrens" die in het vorige plan aan het perceel was toegekend, lag in het verlengde van de voorgevels van de woningen aan de Schutstraat. Uit de planregels van dat plan volgt dat gebouwen uitsluitend achter de bouwgrens waren toegestaan. In dit plan zijn gebouwen op het perceel uitsluitend toegestaan ter plaatse van de bestemming "Wonen - Vrijstaand". Het plandeel met de bestemming "Wonen - Vrijstaand" ligt enkele meters achter de voorgevel van de woning van [appellant sub 2]. Dit heeft tot gevolg dat het niet langer is toegestaan om gebouwen te bouwen op de strook grond die in het verlengde ligt van de voorgevel van de woning. De Afdeling stelt vast dat de oppervlakte van het perceel die mag worden bebouwd ten opzichte van het vorige plan hierdoor in geringe mate is verminderd en niet met 40%, zoals [appellant sub 2] stelt. Voorts is niet gebleken dat in dit plan onvoldoende ruimte resteert op het perceel om de totale toegestane maximale oppervlakte aan hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, te kunnen realiseren. Anders dan [appellant sub 2] lijkt te veronderstellen, zijn aan- en uitbouwen en bijgebouwen ook buiten het bouwvlak toegestaan binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - Vrijstaand". Het betoog dat de bouwmogelijkheden in dit plan onevenredig zijn beperkt, faalt.
2.3.1. Op het westelijke deel van het perceel staat een vrijstaand gebouw, voor de bouwgrens die in het vorige plan op de plankaart was ingetekend. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat hij ervoor gekozen heeft om het gebouw als zodanig te bestemmen, omdat daarvoor op 22 september 1975 een bouwvergunning is verleend, voor een schapenhok/opslagruimte. In het plan is daartoe ter plaatse van het gebouw voorzien in een plandeel met de bestemming "Wonen - Vrijstaand", zonder bouwvlak. Ter zitting heeft [appellant sub 2] verduidelijkt dat hij een uitbreiding aan de schuur heeft gebouwd, waardoor de schuur een grotere omvang heeft dan het voormelde plandeel en de uitbreiding binnen het plandeel met de bestemming "Tuin" valt, waar geen gebouwen zijn toegestaan. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het overgangsrecht op de uitbreiding van toepassing is.
Tussen partijen is niet in geschil dat de uitbreiding van het vrijstaande gebouw legaal is gebouwd. Met betrekking tot legale bouwwerken staat voorop dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dienen te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden als aannemelijk is dat concreet zicht bestaat op verwijdering van het bouwwerk, omdat het overgangsrecht bedoeld is als overbrugging van een tijdelijke situatie. Niet is gebleken dat de raad dit in zijn afweging heeft betrokken. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding voor oordeel dat het plan in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.
2.4. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Tuin" ter plaatse van de ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan reeds gerealiseerde uitbreiding van het vrijstaande gebouw dat staat binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - Vrijstaand" ter plaatse van het westelijke deel van het perceel [locatie 1], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
In hetgeen [appellant sub 2] voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] en anderen
3. [appellant sub 3] en anderen betogen dat de raad de mondelinge toelichting die zij op hun zienswijze hebben gegeven in een vergadering van een raadscommissie ten onrechte niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
3.1. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerpplan kunnen door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de raad naar voren worden gebracht. [appellant sub 3] en anderen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Naar aanleiding van de ingediende zienswijze zijn zij in de gelegenheid gesteld deze tijdens de vergadering van de Hoorcommissie Bestemmingsplannen, die de raad adviseert bij de voorbereiding van de besluitvorming omtrent bestemmingsplannen, mondeling toe te lichten. Ook van deze mogelijkheid hebben [appellant sub 3] en anderen gebruik gemaakt.
Hun mondelinge toelichting betreft grotendeels een herhaling van hun zienswijze. In de nota van zienswijzen is de reactie van de raad op de zienswijze weergegeven. In zoverre mist hun betoog feitelijke grondslag.
Voor zover zij in hun mondelinge toelichting argumenten hebben aangevoerd die niet in de nota van zienswijzen zijn weergegeven, wordt overwogen dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft in de nota van zienswijzen. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren en argumenten die [appellant sub 3] en anderen in hun mondelinge toelichting naar voren hebben gebracht niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.
4. [appellant sub 3] en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover daarin is voorzien in een woning op het perceel Dorpspad 2a te Lithoijen. Zij betogen dat een moderne woning niet past bij het karakteristieke, historische pad en het dorpse karakter zal aantasten. Ook stellen zij dat geen behoefte bestaat aan de woning. Hiertoe voeren zij aan dat de woonvisie van de gemeente, waaruit de behoefte aan woningbouw moet blijken, verouderd is en niet meer in overeenstemming is met recent gemeentelijk beleid. Ook wijzen zij erop dat diverse woningen in dezelfde prijsklasse al ruim twee jaar te koop staan in de kern Lithoijen. Het standpunt van de raad dat de woning wordt gebouwd voor eigen behoefte is volgens hen onjuist en daarnaast is volgens hen gebleken dat een potentiële koper van de woning geen interesse meer heeft.
4.1. [appellant sub 3] en anderen hebben zich in het beroepschrift wat betreft het betoog dat de voorziene woning niet past bij het karakter van het Dorpspad beperkt tot het herhalen van de inhoud van de zienswijze.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. In de nota van zienswijzen, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, staat hierover dat momenteel een schuur op het perceel staat, die geen monumentale waarde heeft. De schuur zal worden gesloopt en worden vervangen door de voorziene woning. De woning is evenals de omliggende bebouwing georiënteerd op het Dorpspad. De situering en massa van de woning past goed bij het Dorpspad en sluit aan bij de omliggende woningen, doordat de voorziene woning in de rooilijn komt te staan van die woningen. Het vervangen van de schuur door de voorziene woning doet geen afbreuk aan de dorpse uitstraling, maar past in de dorpse en cultuurhistorisch waardevolle karakteristiek van de omgeving, aldus de nota van zienswijzen.
[appellant sub 3] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom deze weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Voor zover [appellant sub 3] en anderen vrezen dat de woning een modern karakter krijgt, wordt overwogen dat de uitvoering van de voorziene woning een aspect van welstand betreft. In een bestemmingsplan worden in beginsel geen welstandseisen opgenomen. Het toetsen van (voorziene) gebouwen of bouwwerken aan de welstandseisen is pas aan de orde in de procedure met betrekking tot de aan te vragen omgevingsvergunning. Het bezwaar van [appellant sub 3] en anderen met betrekking tot welstand kan derhalve niet in deze procedure aan de orde komen.
4.2. Uit bijlage 6 bij de plantoelichting, Ruimtelijke onderbouwing Dorpspad 2a, volgt dat de woning in het plan is opgenomen naar aanleiding van een verzoek van een particulier. Hoewel de raad bij de vaststelling van het plan ervan uit is gegaan dat de initiatiefnemer zelf in de woning zou gaan wonen, kan uit het enkele feit dat dit niet zo blijkt te zijn niet worden afgeleid dat geen behoefte bestaat aan de toevoeging van één woning ter plaatse.
Ten aanzien van de behoefte aan woningbouw in de kern Lithoijen heeft de raad in de nota van zienswijzen en het verweerschrift uiteen gezet dat de laatste jaren nauwelijks woningen zijn gebouwd in de kernen van de voormalige gemeente Lith en dat het ook niet wenselijk is om nieuwe woningbouwplannen te ontwikkelen, omdat er geen vraag naar is. Dit heeft volgens de raad alleen betrekking op plannen voor aanzienlijke aantallen woningen. Het is gewenst om dergelijke plannen gefaseerd uit te voeren. Aan een enkele nieuwe woning in de kern Lithoijen blijft volgens de raad behoefte bestaan. [appellant sub 3] en anderen hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat volgens hen thans diverse woningen in dezelfde prijsklasse als de voorziene woning in de kern Lithoijen te koop staan, betekent niet dat binnen de planperiode van tien jaar geen behoefte zal zijn aan de voorziene woning. Het betoog faalt.
5. In hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
6. [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarin één bedrijfswoning op het perceel Prelaat van den [locatie 2]-[locatie 3] te Lithoijen is toegelaten. Hij voert aan dat twee woningen aanwezig zijn in de bebouwing op het perceel. De woningen, met de huisnummers [locatie 2] en [locatie 3], zijn sinds 1990 op het perceel aanwezig en betreffen zelfstandige woningen met een eigen entree en tuin, aldus [appellant sub 4]. Hij betoogt dat het gemeentebestuur sinds 1990 op de hoogte is van de tweede woning en dat de woningen in de gemeentelijke administratie als afzonderlijke woningen staan geregistreerd. In dit verband voert hij aan dat de correspondentie van de gemeente aan de twee adressen afzonderlijk is gericht, dat in 1990 een tweede huisnummer aan het perceel is toegekend, dat de woning Prelaat van den [locatie 2] op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) als woning wordt getaxeerd, dat de twee woningen op diverse bouwvergunningen voor het perceel zijn aangeduid en dat het gemeentebestuur nooit handhavend heeft opgetreden tegen de tweede woning. [appellant sub 4] voert voorts aan dat in het vorige plan weliswaar één woning op het perceel was toegestaan, maar dat dat plan voorzag in een wijzigingsbevoegdheid om meer woningen toe te staan op percelen die breder zijn dan gebruikelijk, zoals dit perceel. Ook valt het gebruik van de bebouwing voor een tweede woning onder het overgangsrecht, aldus [appellant sub 4]. Hij stelt dat het aanzienlijke volume van de bebouwing op het perceel voldoende groot is voor twee woningen.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een tweede woning op het perceel niet wenselijk is. Hij wijst erop dat de bebouwing wel mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning van bijvoorbeeld een familielid.
6.2. Aan het perceel Prelaat van den [locatie 2]-[locatie 3] zijn de bestemming "Detailhandel" en de aanduidingen "bedrijfswoning" en "karakteristiek" toegekend.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels, zijn de voor "Detailhandel" aangewezen gronden bestemd voor:
b. bedrijfswoningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning".
Ingevolge artikel 7, lid 7.2.2, onder c, is per aanduiding "bedrijfswoning" één bedrijfswoning, vrijstaand dan wel opgenomen in de bedrijfsbebouwing, toegestaan.
6.3. In het vorige plan "Kom Lithoijen" waren aan het perceel de bestemming "Dorpskom" en de aanduiding "detailhandel" toegekend.
Ingevolge artikel 3.3.1 van de planregels van dat plan mag op bouwpercelen met de aanduiding "detailhandel" niet meer dan 1 (bedrijfs- of dienst-) woning worden gebouwd.
6.4. Op het perceel Prelaat van den [locatie 2]-[locatie 3] staat bebouwing van een voormalig klooster, dat als gemeentelijk monument is aangewezen. De aanduiding "bedrijfswoning" is toegekend aan een deel van het noordelijke deel van de bebouwing. Niet in geschil is dat zich hier de bedrijfswoning bevindt waar [appellant sub 4] woont. Een familielid van [appellant sub 4] woont in het deel van de bebouwing dat zich naast de bedrijfswoning bevindt. Het overige deel van de bebouwing is in gebruik voor een winkel.
6.5. Vaststaat dat in het vorige plan geen tweede (bedrijfs)woning op het perceel was toegestaan. Dat in het vorige plan een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen ten behoeve van het wijzigen van de aanduiding "detailhandel" in de aanduiding "woondoeleinden", dan wel voor het splitsen van een bestaande woning, betekent niet dat daarmee de aanvaardbaarheid van een tweede woning op het perceel in dit geval vaststaat of in dit plan moet worden toegestaan. Niet is gebleken dat van de wijzigingsbevoegdheid gebruik is gemaakt ten behoeve van dit perceel. Voorts blijkt uit de door [appellant sub 4] overgelegde bouwtekeningen behorende bij diverse bouwvergunningen voor het perceel niet dat die bouwvergunningen betrekking hebben op een tweede woning op het perceel.
In beginsel kan aan gebruik in strijd met een geldende bestemming dan wel gebruik dat onder het overgangsrecht valt niet de gerechtvaardigde verwachting worden ontleend dat dit gebruik in een volgend plan als zodanig zal worden bestemd. Dat de bebouwing reeds langdurig wordt bewoond door een familielid en dat het gemeentebestuur daarvan op de hoogte was, maar daartegen nooit handhavend heeft opgetreden, betekent evenmin dat dit gebruik reeds daarom als zodanig moet worden bestemd. Voorts is de waardevaststelling in het kader van de WOZ niet relevant bij het vaststellen van een bestemming in een bestemmingsplan in het belang van een goede ruimtelijke ordening. Aan de omstandigheid dat een tweede huisnummer aan de bebouwing op het perceel is toegekend kunnen geen rechten of verwachtingen worden ontleend met betrekking tot het planologische regime dat op de desbetreffende bebouwing van toepassing is.
Daargelaten de vraag of het gebruik van het familielid van [appellant sub 4] van de bebouwing gezien de feitelijke situatie kan worden aangemerkt als inwoning bij een bedrijfswoning dat ingevolge artikel 1, onder 46, van de planregels is toegelaten, heeft de raad in hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om een tweede woning op het perceel toe te staan. Daarbij acht de Afdeling het standpunt van de raad dat een tweede woning in de bebouwing onwenselijk is niet onredelijk, gezien de situering van de gewenste woning in de bebouwing van een detailhandelsbedrijf. Het betoog faalt.
7. [appellant sub 4] betoogt dat aan het perceel ten zuidoosten van het perceel Prelaat van den [locatie 2]-[locatie 3] de bestemming "Detailhandel" moet worden toegekend. Hiertoe voert hij aan dat met die bestemming een logische invulling aan het perceel kan worden gegeven, bijvoorbeeld als parkeerterrein, met een woning of voor zijn bedrijf. Hij stelt dat hij het perceel ook met dit oogmerk heeft gekocht van de gemeente. Volgens [appellant sub 4] heeft een voormalig wethouder in juni 2011 verklaard dat het perceel kan worden gebruikt voor detailhandel dan wel bedrijfsdoeleinden.
7.1. Het betreffende perceel heeft de bestemming "Wonen - Rijen", zonder bouwvlak. Ten noorden van dit perceel staan vier seniorenwoningen met bijbehorende achtertuinen. Momenteel is het perceel in gebruik als parkeerterrein door onder meer de bewoners van de seniorenwoningen.
7.2. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat de invulling van het perceel met een (bedrijfs)woning ongewenst is, niet onredelijk. Hierbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat het perceel achter bestaande woningen en hun achtertuinen ligt en een woning op dit perceel niet aan de openbare weg kan worden gesitueerd zoals de woningen in de omgeving. De raad heeft eveneens een invulling van het perceel met bedrijfsbebouwing onwenselijk kunnen achten, gezien de ligging en de geringe afmetingen van het perceel en om verdere insluiting van de bestaande seniorenwoningen door bebouwing te voorkomen. Het door [appellant sub 4] gewenste gebruik van het perceel voor de aanleg van parkeerplaatsen ten behoeve van de stalling van onder meer vrachtauto’s wenst de raad niet toe te staan om mogelijke overlast voor de bewoners van de seniorenwoningen te voorkomen. Dit acht de Afdeling niet onredelijk.
Over het betoog van [appellant sub 4] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant sub 4] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een voormalig wethouder heeft toegezegd dat het plan zou voorzien in de bestemming "Detailhandel" ter plaatse van het betreffende perceel. In de door [appellant sub 4] overgelegde verklaring van een voormalig wethouder staat enkel dat de wethouder zich zou inspannen voor een passende bestemming.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om de bestemming "Detailhandel" aan het betreffende perceel toe te kennen. Het betoog faalt.
8. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
9. Ten aanzien van [appellant sub 2] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien [appellant sub 1], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oss van 21 juni 2012, kenmerk 2012-31, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Tuin" ter plaatse van de ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan reeds gerealiseerde uitbreiding van het vrijstaande gebouw dat staat binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - Vrijstaand" ter plaatse van het westelijke deel van het perceel [locatie 1];
IV. draagt de raad van de gemeente Oss op om binnen 12 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 2] voor het overige en de beroepen van [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] geheel ongegrond;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Oss aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I. Slagt, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Slagt
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013