201208201/1/A4.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Bij besluit van 26 april 2012 heeft het college zijn beslissing om op donderdag 12 april 2012 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 27 juli 2012 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2013, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door A.H.G. Blankenstein, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak, die op donderdag 12 april 2012 buiten de toegestane tijd ter hoogte van de Harstenhoekweg 87 is aangetroffen.
Omdat in de vuilniszak door de Dienst Stadsbeheer een poststuk is aangetroffen met naam- en adresgegevens die herleidbaar zijn tot [appellante], is deze zak volgens het college afkomstig van haar en heeft zij deze in strijd met het genoemde artikel van de Afvalstoffenverordening 2010 aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat indien de huisvuilzak op donderdag na 22.00 uur zou zijn aangeboden, er geen overtreding heeft plaatsgevonden.
3.1. Het is juist dat geen overtreding plaats vindt indien een huisvuilzak op donderdag na 22.00 uur wordt aangeboden, nu ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsverzamelbesluit Afvalstoffenverordening 2010 het aanbieden van inzamelmiddelen is toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling. Het rapport van de Dienst Stadsbeheer van 13 april 2012, dat ten grondslag ligt aan het besluit, vermeldt echter dat de vuilniszak op donderdag vóór 22.00 uur, namelijk om 15.35 uur, is aangetroffen.
In zoverre geeft het betoog van [appellante] geen aanleiding om aan te nemen dat geen overtreding heeft plaatsgevonden.
4. [appellante] betwist voorts dat zij overtreder is. Hiertoe voert [appellante] aan dat zij met twee andere bewoners een gedeelde voordeur heeft. Daarom blijven volgens haar regelmatig poststukken op de trap liggen. Volgens [appellante] kunnen deze poststukken in andere vuilniszakken terecht komen. Voorts stelt [appellante] dat zij van donderdag 12 april 2012 vanaf ongeveer 9.00 uur tot en met vrijdag 13 april 2012 tot 19.00 uur niet aanwezig was vanwege een opdracht voor haar werk. Zij stelt dat zij daarom geen huisvuilzak heeft aangeboden in die week.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is.
Vaststaat dat een vuilniszak is aangetroffen en dat hierin een poststuk is gevonden met naam- en adresgegevens die herleidbaar zijn tot [appellante]. Gelet hierop mocht het college van het vermoeden uitgaan dat [appellante] de overtreder is. Het is aan [appellante] aannemelijk te maken dat dit vermoeden in dit geval niet terecht is.
Voor zover [appellante] aanvoert dat zij op het moment dat de vuilniszak is aangetroffen niet aanwezig was, overweegt de Afdeling dat dit nog niet betekent dat zij de vuilniszak niet op een eerder moment heeft aangeboden. De door haar genoemde omstandigheid dat poststukken achter een gedeelde voordeur blijven liggen en dat daarom de kans bestaat dat deze in een vuilniszak van een andere bewoner terecht komen, maakt op zichzelf niet aannemelijk dat dit ook in dit geval heeft plaatsgevonden.
Gezien het voorgaande heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat het college haar in dit geval ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013