201208023/1/A3.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 28 juni 2012 in zaak nrs. 12/2768 en 12/2767 in het geding tussen:
de burgemeester van Haarlemmerliede en Spaarnwoude.
Bij besluit van 5 december 2011 heeft de burgemeester geweigerd een rijbewijs aan [appellante] af te geven.
Bij besluit van 16 mei 2012 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 28 juni 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. A. Berends, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door R. Brouwer en mr. F.M. de Bok, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 111, derde lid, eerste volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) wordt aan degene die vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) is, en geen onderdaan van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, een rijbewijs slechts afgegeven indien hij rechtmatig in Nederland verblijft, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d en l van die wet.
2. De burgemeester heeft aan de in het besluit op bezwaar gehandhaafde weigering ten grondslag gelegd dat niet aan de voorwaarden van artikel 111, derde lid, eerste volzin, van de Wvw 1994 is voldaan, omdat [appellante] geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder a tot en met d, dan wel l, van de Vw 2000. Geen van de verblijfstitels die [appellante] op 5 december 2011, dan wel met terugwerkende kracht op enig later tijdstip heeft verkregen, kan tot afgifte van een rijbewijs leiden, aldus de burgemeester.
3. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op dat standpunt heeft gesteld. In het betoog van [appellante] dat zij reeds op 28 april 2010 mondeling een aanvraag om afgifte van een rijbewijs heeft ingediend en daarbij door overlegging van een verblijfsvergunning heeft aangetoond dat zij op dat moment beschikte over een geldige verblijfstitel, te weten verblijfscode 21, zodat de burgemeester op grond daarvan een rijbewijs aan haar had dienen af te geven, heeft de voorzieningenrechter geen grond gezien voor een ander oordeel. Nu geen besluit op deze door [appellante] gestelde aanvraag is genomen, wordt aan beantwoording van haar vraag hoe een aanvraag tot stand komt niet toegekomen, aldus de voorzieningenrechter.
4. [appellante] bestrijdt dit oordeel van de voorzieningenrechter. Daartoe voert zij aan dat zij het verzoek om afgifte van een rijbewijs op 5 december 2011 niet schriftelijk heeft gedaan en in verband daarmee geen leges heeft betaald. Gelet op het standpunt van de burgemeester dat met dit verzoek een aanvraag tot afgifte van een rijbewijs is ingediend, moet worden aangenomen dat zij reeds met het mondelinge verzoek op 28 april 2010 een aanvraag hiertoe heeft gedaan, aldus [appellante]. De burgemeester heeft derhalve bij het bij de voorzieningenrechter bestreden besluit ten onrechte niet van belang geacht dat zij op 28 april 2010 aan alle voorwaarden voor afgifte van een rijbewijs voldeed. De voorzieningenrechter heeft dat miskend, aldus [appellante].
4.1. De door [appellante] gestelde omstandigheden dat zij reeds op 28 april 2010 een aanvraag voor afgifte van een rijbewijs heeft ingediend en zij op dat moment een geldige verblijfstitel en daarmee recht op een rijbewijs had, wat daarvan ook zij, laten onverlet dat de burgemeester bij de bestreden besluitvorming terecht van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van de besluiten is uitgegaan. Niet in geschil is dat [appellante] op 5 december 2011 noch op 16 mei 2012 over de voor afgifte van een rijbewijs vereiste verblijfstitel beschikte. De voorzieningenrechter heeft met juistheid geoordeeld dat de burgemeester derhalve op grond van artikel 111, derde lid, eerste volzin, van de Wvw 1994 terecht heeft geweigerd aan [appellante] een rijbewijs af te geven.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013