201112181/1/R4.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van Neerbos Bouwmarkten B.V., gevestigd te Vlaardingen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-zelf-Center B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellanten,
de raad van de gemeente Zuidplas,
verweerder.
Bij besluit van 27 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Hornbach" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Van Neerbos en Praxis beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Hornbach Bouwmarkt B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Van Neerbos, Praxis, Hornbach en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2013, waar Van Neerbos, vertegenwoordigd door dr. R.J.H. Poppelier en bijgestaan door mr. A. Kaspers, advocaat te Amsterdam, Praxis, vertegenwoordigd door mr. M.M. Kaajan, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.B. van Elsäcker en M.J.B. van Braam zijn verschenen. Voorts is Hornbach, vertegenwoordigd door C. van Geenen, drs. ing. T. Prins en G. van Heeren, bijgestaan door mr. I. Haverkate, advocaat te Amsterdam als partij gehoord.
1. Het plan heeft betrekking op een perceel aan de Hoofdweg-zuid te Nieuwerkerk aan den IJssel. Het plan voorziet in de mogelijkheid de drive-in van een tuincentrum met bouwmarktactiviteiten te overkappen. Daarnaast worden in het plan een onherroepelijke vrijstelling op grond van het artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) (hierna: WRO) en een onherroepelijk projectbesluit op grond van artikel 3.10 (oud) van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) planologisch vastgelegd.
2. Van Neerbos en Praxis exploiteren bouwmarkten in het zelfde marktgebied als de in het plan voorziene Hornbach bouwmarkt en tuincentrum. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan.
3. Op 4 april 2006 zijn met toepassing van artikel 19, tweede lid van de WRO een vrijstelling en een bouwvergunning verleend ten behoeve van de oprichting van een tuincentrum met ondergeschikte bouwmarktactiviteiten in het plangebied. Op 23 juni 2010 is met een projectbesluit een bouwvergunning verleend voor het aanbrengen van een drietal luifels op de locatie van het plangebied.
Bouwvergunning van 6 maart 2012
4. Hornbach stelt dat Van Neerbos en Praxis geen belang meer hebben bij een beoordeling van hun beroepen, nu op 6 maart 2012 een bouwvergunning is verleend voor het bouwen van de overkapping van de drive-in. Tegen de vergunning zijn geen rechtsmiddelen ingesteld en deze is derhalve onherroepelijk geworden.
5. De Afdeling ziet in de omstandigheid dat de bedoelde bouwvergunning door het niet verder aanwenden van rechtsmiddelen in rechte onaantastbaar is geworden, geen aanleiding voor het oordeel dat Van Neerbos en Praxis thans in zoverre geen belang meer hebben bij een uitspraak omtrent het door hen ingestelde beroep tegen het plan. Het bestemmingsplan leent zich, in tegenstelling tot een bouwvergunning, immers voor herhaalde toepassing. Het betoog faalt.
Beperkingen verkoop en vloeroppervlak
6. Van Neerbos en Praxis voeren aan dat ten onrechte en anders dan in het vrijstellingsbesluit, geen beperkingen zijn gesteld aan het totale verkoopvloeroppervlak ten behoeve van bouwmarktmaterialen. Zij stellen dat dit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat door het vervallen van de oppervlaktebeperkingen een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau voor bouwmarkten zal ontstaan. De marktonderzoeken zijn volgens Van Neerbos en Praxis gebaseerd op onjuiste gegevens. Zij voeren hiertoe aan dat ten onrechte niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden, nu is uitgegaan van een combinatie van een tuin- en bouwmarkt, hoewel het bestemmingsplan daartoe niet verplicht en ook toelaat dat het gehele oppervlak wordt gebruikt ten behoeve van een bouwmarkt. Van Neerbos en Praxis voeren ook aan dat aan de buitenverkoop van bouwmarktartikelen ten onrechte geen beperking is gesteld. Hiertoe wijzen zij op de mogelijkheid om op de aan te leggen parkeerplaatsen buitenverkoop van bouwmarktartikelen te laten plaatsvinden, hetgeen volgens hen ten onrechte niet is uitgesloten. Praxis voert voorts aan dat niet is onderzocht of het plan zal leiden tot leegstand in de omgeving. De raad verschuilt zich volgens hen voorts ten onrechte achter het argument dat op grond van de richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PB 2006, L 376/36) (hierna: Dienstenrichtlijn) en artikel 1.1.2. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geen beperkingen aan het vloeroppervlak voor bouwmarktartikelen kunnen worden gesteld.
6.1. De raad stelt dat aan de vrijstelling uit 2006 de voorwaarde was verbonden dat het vloeroppervlak voor de verkoop van bouwmarktmaterialen ten hoogste 5500 m² mocht bedragen. Aan die voorwaarde lagen destijds slechts economische motieven ten grondslag. Het is door de Dienstenrichtlijn echter uitgesloten op basis van economische motieven een dergelijke beperking in een bestemmingsplan op te nemen, hetgeen dan ook niet is gebeurd, aldus de raad. De raad stelt zich verder op het standpunt dat uit het onderzoeksrapport "Planologische verkenning vanwege nieuw bestemmingsplan Nieuwerkerk aan den IJssel" van RBOI van 19 januari 2011 volgt dat het laten vallen van de branchebeperkingen niet zal leiden tot een ontwrichting van de voorzieningenstructuur in deze sector. Ook volgt uit de notitie "Quick-scan effecten scenario's invulling Hornbach Nieuwerkerk aan den IJssel" van BRO van mei 2011, dat ook indien het hele verkoopoppervlak van 20.000 m² zou worden benut ten behoeve van een bouwmarkt, geen sprake zal zijn van een duurzame ontwrichting, aldus de raad. Voorts zal het plan volgens de raad niet leiden tot leegstand in de omgeving. Nu het voorzieningenniveau niet duurzaam zal worden ontwricht, ziet de raad geen reden om beperkingen uit ruimtelijke motieven te stellen.
De raad stelt zich ten aanzien van de buitenverkoop op het standpunt dat het buitenterrein verplicht moet worden gebruikt voor het aanleggen van 550 parkeerplaatsen en er daarom zeer beperkt verkoopactiviteiten kunnen plaatsvinden.
6.2. In het digitaal vastgestelde plan, dat leidend is, ontbreekt de volgende planregel, die in de papieren versie van de planregels onder artikel 3, lid 3.2.1 is opgenomen: "De volgende algemene bouwregel is van toepassing: uitsluitend mag worden gebouwd, indien op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de volgende parkeernorm: 2,2 parkeerplaatsen per 100m² bruto vloeroppervlak + 0,4 parkeerplaatsen per werknemer."
6.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Detailhandel - Tuin, sfeer en interieurcentrum" aangewezen gronden bestemd voor een bouwmarkt, inclusief de aanverwante branches doe-het-zelf, keukens en sanitair, buitenverkoop van tuinartikelen en tuinplanten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel tuin-buitenverkoop" (sdh-tbv), met daarbij behorende stellingen ter plaatse van de aanduiding "sdh-tbv" en parkeervoorzieningen.
6.4. Gelet op het bepaalde in artikel 3, lid 3.1, van de planregels stelt de Afdeling vast dat het plan niet uitsluit dat op de aan te leggen parkeerplaatsen buitenverkoop van bouwmarktartikelen kan plaatsvinden. De raad heeft ter zitting toegelicht dat het ontbreken van de planregel die betrekking heeft op de parkeernorm in het digitale plan, een omissie betreft. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat niet is beoogd toe te staan dat de te realiseren parkeerplaatsen kunnen worden gebruikt ten behoeve van buitenverkoop. Voorts heeft de raad ter zitting vermeld geen bezwaar te hebben tegen het opnemen van de ontbrekende planregel in het digitale plan, noch tegen het opnemen van een planregel waarin wordt vastgelegd dat de parkeerplaatsen uitsluitend mogen worden gebruikt om te parkeren.
6.5. Gelet op het verzuim van de raad de planregel die betrekking heeft op de te realiseren parkeerplaatsen in het vastgestelde digitale plan op te nemen, alsmede gelet op de omstandigheid dat niet is beoogd buitenverkoop van bouwmarktartikelen toe te staan op de aan te leggen parkeerplaatsen, ziet de Afdeling in het aangevoerde aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad heeft gehandeld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid, hetgeen leidt tot strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen zijn gegrond.
6.6. Aangezien de ontbrekende planregel essentieel is voor de beoordeling van het plan gelet op de samenhang daarvan met het ter plaatse te bouwen bouwwerk, alsmede gelet op de omstandigheid dat de op de parkeerplaats toegestane verkoopmogelijkheden van bouwmarktartikelen gevolgen hebben voor de planologische mogelijkheden, dient het plan in zijn geheel wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
6.7. De Afdeling ziet aanleiding de raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a en b, en vijfde lid, van de Awb, zoals deze luidden ten tijde van belang, op te dragen een nieuw besluit te nemen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. De raad dient het bestemmingsplan opnieuw vast te stellen en in de planregels, ook van het digitaal vastgestelde plan, het volgende op te nemen: "de volgende algemene bouwregel is van toepassing: uitsluitend mag worden gebouwd, indien op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de volgende parkeernorm: 2,2 parkeerplaatsen per 100m² bruto vloeroppervlak + 0,4 parkeerplaatsen per werknemer.".
Daarnaast dient in de planregels te worden opgenomen dat ter plaatse van de te realiseren parkeervoorzieningen uitsluitend mag worden geparkeerd.
7. De Afdeling ziet aanleiding de overige door Van Neerbos en Praxis aangevoerde beroepsgronden te behandelen. Hierbij gaat de Afdeling ervan uit dat op de in het plangebied aan te leggen parkeervoorzieningen uitsluitend mag worden geparkeerd en dat de planregel die betrekking heeft op het aantal te realiseren parkeerplaatsen in het plan is opgenomen.
8. Ingevolge artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening kan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening een bestemmingsplan regels bevatten met betrekking tot branches van detailhandel en horeca.
9. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juni 2009 in zaak nr. 200808122/1/R3; www.raadvanstate.nl) komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen kunnen doen.
Gelet hierop is in het kader van een bestemmingsplanprocedure een eventueel overaanbod en de daarmee samenhangende eventuele invloed op de concurrentiepositie van de betrokken ondernemers niet van belang voor het antwoord op de vraag of het plan leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.
9.1. Uit de planologische verkenning van RBOI van 19 januari 2011 blijkt dat na de realisatie van de in het plan voorziene Hornbach de omvang van het winkelaanbod in de branches doe-het-zelf en plant & dier in de gemeente Zuidplas min of meer overeenkomt met de meest optimale situatie. Het economisch effect van de Hornbach zal volgens RBOI naar verwachting 8% zijn, hetgeen naar verwachting geen effecten met zich brengt op de ruimtelijke structuur van het winkelaanbod in de desbetreffende branches in de omgeving en niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur in deze sector.
Uit de notitie van BRO "Quick-scan effecten scenario's invulling Hornbach Nieuwerkerk aan den IJssel" van 10 oktober 2011 en de actualisering van 20 mei 2011 blijkt dat indien in de in het plan voorziene Hornbachvestiging een winkelvloeroppervlak van 20.000 m² gerealiseerd zou worden, de vloerproductiviteit lager uitkomt dan het landelijk gemiddelde. De mogelijke effecten hiervan per individuele aanbieder zullen volgens BRO naar verwachting beperkt zijn en zal niet tot een duurzame ontwrichting leiden. Dit geldt blijkens de quickscan zowel voor een invulling van het (gehele) oppervlak voor bouwmarktassortiment als voor tuinmarktassortiment.
9.2. In de quickscan van BRO is, in tegenstelling tot hetgeen appellanten stellen, zowel uitgegaan van een invulling van het winkelvloeroppervlak met alleen bouwmarktassortiment als met alleen tuinmarktassortiment. Het betoog dat niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden mist gelet daarop in zoverre feitelijke grondslag. Het aangevoerde geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op de onderzoeksrapporten van BRO en RBOI heeft mogen baseren. Praxis en Van Neerbos hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in deze sector. Het betoog faalt.
9.3. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat het stellen van beperkingen aan het aandeel bouwmarkt op het winkelvloeroppervlak noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen geen beperkingen aan het aandeel bouwmarkt op het winkelvloeroppervlak te stellen. Daarbij heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat geen branchebeperkingen kunnen worden gesteld op basis van enkel economische motieven. Dit is immers in strijd met artikel 1.1.2. van het Bro. Het betoog faalt.
9.4. Uit de verbeelding blijkt dat het gedeelte van het plangebied dat kan worden gebruikt ten behoeve van buitenverkoop voornamelijk het oostelijk gelegen gedeelte van het plan met de bestemming "Detailhandel - Tuin sfeer, en interieurcentrum" betreft. Uit de planregels blijkt dat een deel van dit buitenterrein dient te worden ingericht voor parkeerplaatsen. Gelet op de beperkte omvang van het plangebied dat kan worden ingericht voor buitenverkoop en gelet op de omstandigheid dat in de planregels wordt vastgelegd dat dit terrein gedeeltelijk dient te worden ingericht voor parkeerplaatsen, waarop uitsluitend mag worden geparkeerd, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat slechts beperkt buitenverkoopactiviteiten kunnen plaatsvinden en dat gelet daarop geen beperking gesteld hoefde te worden aan de oppervlakte van de buitenverkoop bouwmarktartikelen. De betogen falen.
9.5. Voor zover Praxis betoogt dat het plan zal leiden tot leegstand in de omgeving, overweegt de Afdeling dat Praxis niet aannemelijk heeft gemaakt dat het plan zal leiden tot leegstand. Het betoog faalt.
10. Van Neerbos en Praxis voeren aan dat het plan leidt tot parkeerproblemen. Zij betogen dat ten onrechte niet in het plan is vastgelegd hoeveel parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden. De raad kan zich volgens hen niet beroepen op de parkeernorm uit het bouwplan uit 2006, nu het bestemmingsplan verschilt ten opzicht van de situatie in 2006 en sprake is van nieuwe omstandigheden. Zo diende te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden uit dit plan en diende de parkeernorm voor grootschalige detailhandel gehanteerd te worden.
10.1. De raad stelt dat de parkeernorm zoals opgenomen in het bestemmingsplan de meeste rechtszekerheid geeft. Deze norm is gebaseerd op CROW-cijfers, en is voor een tuincentrum/bouwmarkt niet veranderd, aldus de raad. Bovendien is van de juiste norm uitgegaan omdat de in het plan voorziene Hornbachvestiging geen grootschalige detailhandel betreft, aldus de raad. De raad stelt dat op grond van de standaardnormen van het CROW de realisatie van 370 parkeerplaatsen volstaat. Met 550 parkeerplaatsen voldoet het plan volgens de raad aldus aan de behoefte. Bovendien is in het plan vastgelegd dat uitsluitend mag worden gebouwd indien voldoende parkeergelegenheid wordt gecreëerd, waarmee parkeerproblematiek volgens de raad wordt voorkomen.
10.2. De Afdeling gaat ervan uit dat in het nieuw vastgestelde bestemmingsplan de volgende regel is opgenomen: uitsluitend mag worden gebouwd, indien op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de volgende parkeernorm: 2,2 parkeerplaatsen per 100m² bruto vloeroppervlak + 0,4 parkeerplaatsen per werknemer.
10.3. In paragraaf 3.2 van de plantoelichting is uiteengezet hoe het totale aantal benodigde parkeerplaatsen wordt berekend. Aangezien de maximale planologische mogelijkheden voor het bruto vloeroppervlak in de formule dienen te worden ingevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.
10.4. Blijkens de door de raad gehanteerde CROW-publicatie 182 "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering" van september 2008 is de standaardparkeernorm voor een bouwmarkt/tuincentrum/kringloopwinkel minimaal 2,2 en maximaal 2,7. Grootschalige detailhandel wordt in die publicatie gedefinieerd als bovenregionale winkelformules, die vanwege de aard en omvang van het assortiment een groot oppervlak nodig hebben en die gelegen zijn op perifere locaties (outletcentra, grote tuincentra, woninginrichting en meubels).
10.5. De raad heeft zich gelet op de definitie van grootschalige detailhandel uit de CROW-publicatie uit 2008, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene Hornbach een bouwmarkt/tuincentrum betreft die niet kan worden aangemerkt als grootschalige detailhandel. Gelet daarop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen de parkeernorm voor bouwmarkt/tuincentrum in het plan op te nemen. De betogen falen.
11. Van Neerbos en Praxis betogen dat ten onrechte geen nieuw ecologisch onderzoek is uitgevoerd. De raad kon zich volgens hen niet baseren op het onderzoek uit 2006, nu dat is verouderd. Doordat het terrein al jaren braak ligt, is de situatie volgens hen bovendien gewijzigd ten opzichte van 2006. Het plan is door het ontbreken van een onderzoek of een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet (hierna: Ffw) nodig is, niet uitvoerbaar, aldus Praxis en Van Neerbos. Daarnaast voert Praxis aan dat ten onrechte geen nieuw akoestisch onderzoek en verkeerskundig onderzoek is verricht. Van Neerbos voert aan dat het plan niet gebaseerd kon worden op de andere onderzoeken.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet veel meer mogelijk maakt dan hetgeen reeds met de vrijstelling was mogelijk gemaakt.
Als aanvulling op de in het kader van de vrijstelling gedane onderzoeken, is door de milieudienst onderzoek gedaan. Dit is weergegeven in hoofdstuk 4 van de plantoelichting, aldus de raad. Uit dit onderzoek blijkt volgens de raad dat nader onderzoek niet nodig is.
11.2. Aan de vrijstelling van 4 april 2006 liggen diverse onderzoeken ten grondslag. Deze vrijstelling en het projectbesluit van 23 juni 2010 zijn onherroepelijk. Ten opzichte van de vrijstelling en het projectbesluit wordt in het plan met name de overkapte drive-in mogelijk gemaakt. Ten aanzien van de ecologie is een aanvullende beoordeling opgemaakt, die is weergegeven in de toelichting. Van Neerbos en Praxis hebben niet gespecificeerd wat inhoudelijk onjuist is aan deze aanvullende beoordeling, noch hebben zij aangegeven waarom nieuwe onderzoeken uitgevoerd hadden moeten worden. Gelet daarop, alsmede gelet op de omvang van de activiteiten die in dit plan voor het eerst worden mogelijk gemaakt, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze nieuwe planologische mogelijkheden niet dusdanig zijn dat daarvoor nieuwe onderzoeken dienden te worden uitgevoerd. De raad heeft zich voorts in redelijkheid mogen baseren op de rapporten die ten behoeve van de vrijstelling zijn opgesteld. De betogen falen.
Strijd met beleid en regelgeving
12. Van Neerbos en Praxis betogen dat het plan in strijd is met provinciaal en regionaal beleid en regelgeving. Zij voeren aan dat het plan een nieuwe ontwikkeling betreft, aangezien het terrein al jaren braak ligt. Derhalve is het plan volgens hen in strijd met de Structuurvisie Detailhandel Zuid-Holland 2007, De Verordening Ruimte van Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland van 2 juli 2010 en de oplegnotitie behorend bij de Actualisering Regionale Structuurvisie Detailhandel Midden-Holland.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat gelet op de vrijstelling uit 2006 sprake is van een bestaande situatie. De raad stelt verder dat de provincie Zuid-Holland in haar brief van 5 oktober 2011 heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het bestemmingsplan.
12.2. Op 4 april 2006 is vrijstelling van het bestemmingsplan "Groene Zoom" verleend voor uitbreiding, wijziging en herinrichting van het bestaande terrein van tuincentrum Hornbach op het perceel, kadastraal bekend gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, sectie A, nummers 5865 en 5536, plaatselijk bekend Hoofdweg-Noord 25A te Nieuwerkerk aan den IJssel. Met deze vrijstelling is planologisch ter plaatse een tuincentrum/bouwmarkt mogelijk gemaakt. Gelet daarop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat een tuincentrum/bouwmarkt die in dit plan wordt mogelijk maakt bestaande detailhandel betreft en derhalve is aan te merken als een bestaande situatie. Dat het terrein feitelijk al geruime tijd braak ligt, neemt niet weg dat planologisch gezien een tuincentrum/bouwmarkt kon worden gerealiseerd.
Aangezien de bepalingen uit de Structuurvisie Detailhandel Zuid-Holland, de Verordening Ruimte en de oplegnotitie waar Van Neerbos en Praxis zich op beroepen zien op het toestaan van nieuwe ontwikkelingen en de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling, bestaat in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de Verordening Ruimte, noch dat onvoldoende rekening is gehouden met de Structuurvisie Detailhandel Zuid-Holland of de oplegnotitie. Het betoog faalt.
13. De raad dient ten aanzien van Van Neerbos en Praxis op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zuidplas van 27 september 2011, kenmerk R11.000121;
III. draagt de raad van de gemeente Zuidplas op om binnen 13 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen onder 6.7 een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Zuidplas tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van Neerbos Bouwmarkten B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Zuidplas tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-zelf-Center B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Zuidplas aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van Neerbos Bouwmarkten B.V. en € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Praxis Vastgoed B.V. en Praxis Doe-het-zelf-Center B.V. vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013