ECLI:NL:RVS:2013:BZ7506

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201109671/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • W. Sorgdrager
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing aardkundig monument Duingebied Egmond-Wijk aan Zee door provinciale staten Noord-Holland

In deze zaak gaat het om de aanwijzing van het aardkundig monument 'Duingebied Egmond-Wijk aan Zee' door de provinciale staten van Noord-Holland. Bij besluit van 11 juli 2011 hebben de provinciale staten de Provinciale milieuverordening Noord-Holland Tranche 7 vastgesteld, waarin zeventien gebieden als aardkundige monumenten zijn aangewezen, waaronder het gebied waar de percelen van de appellant zich bevinden. De appellant, die bloembollen teelt op deze percelen, heeft beroep ingesteld tegen deze aanwijzing, omdat hij van mening is dat de aanwijzing niet voldoende is gemotiveerd en willekeurig is. De provinciale staten hebben in hun verweerschrift aangegeven dat de percelen van de appellant aardkundig gezien van belang zijn en dat de aanwijzing is gebaseerd op de waardevolle bodem en de ecologische samenhang in het gebied.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 oktober 2012 ter zitting behandeld. De appellant betoogde dat de aanwijzing van het aardkundig monument zijn bedrijfsvoering onevenredig zou beperken. De Afdeling overweegt dat de aanwijzing van het aardkundig monument is gedaan ter bescherming van waardevolle elementen die primair door de bodem zijn bepaald. De motivering van de provinciale staten is voldoende onderbouwd en de beroepsgrond van de appellant faalt. De Afdeling concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat de provinciale staten niet in redelijkheid tot de aanwijzing van het aardkundig monument konden overgaan.

De uitspraak van de Raad van State is op 27 maart 2013 gedaan, waarbij het beroep van de appellant ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing is in naam der Koningin uitgesproken.

Uitspraak

201109671/1/A4.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te Egmond-Binnen, gemeente Bergen, [appellante B], gevestigd te Castricum, waarvan de vennoten zijn [vennoot A], wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen, [vennoot B] en [vennoot C], beiden wonend te Castricum (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
en
provinciale staten van Noord-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2011 hebben provinciale staten de Provinciale milieuverordening Noord-Holland Tranche 7 (hierna: de verordening) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2012, waar provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. M.C. Jonkman, advocaat te Zaandam, en E.R. Khodabux, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer stellen provinciale staten ter bescherming van het milieu een verordening vast.
Ingevolge het vierde lid, kan bij de verordening worden bepaald dat bij de verordening gestelde regels slechts gelden voor een of meer daarbij aan te wijzen delen van het grondgebied van de provincie.
2. In artikel 6.1, eerste lid, van de verordening, zijn zeventien gebieden als aardkundige monumenten aangewezen, waaronder het gebied "Duingebied Egmond-Wijk aan Zee".
Ingevolge artikel 6.3, eerste lid, is het verboden in of op een in artikel 6.1 genoemd aardkundig monument handelingen te verrichten die het aardkundig monument kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 6.3, tweede lid, aanhef en onder a, wordt onder de in het eerste lid genoemde handelingen in ieder geval begrepen: betreden met zware vervoermiddelen.
3. De percelen van [appellant], waar hij bloembollen teelt, zijn gelegen in het als aardkundig monument aangewezen gebied "Duingebied Egmond-Wijk aan Zee".
4. [appellant] betoogt dat provinciale staten zijn percelen ten onrechte als aardkundig monument hebben aangewezen. Daartoe voert hij aan dat onvoldoende is gemotiveerd wat het belang is van de aanwijzing van het aardkundig monument waarbinnen zijn percelen zijn gelegen. Volgens [appellant] komt de term aardkundig monument niet voor in het Intentieprogramma bodembescherming NH 1994 (hierna: het Intentieprogramma) waar provinciale staten ter motivering van de aanwijzing naar verwijzen. [appellant] voert verder aan dat de aanwijzing van het aardkundig monument willekeurig is, omdat het bodembeschermingsgebied waar zijn percelen toe behoren slechts gedeeltelijk als aardkundig monument is aangewezen.
4.1. In de toelichting bij de verordening staat dat aardkundige monumenten gebieden zijn die extra bescherming nodig hebben vanwege hun waardevolle bodem en/of waardevolle elementen die primair bepaald zijn door de bodem. Provinciale staten verwijzen voor de motivering van de aanwijzing van de aardkundige monumenten naar het Intentieprogramma. Daaruit volgt dat de percelen van [appellant] aardkundig gezien van belang zijn omdat deze een onderdeel vormen van het aardkundig kustgebied. De bodem onder de bollenvelden van [appellant] bestaat uit restanten van oude duinen die gevormd zijn door invloeden van het Oer-IJ en zee en wind. Deze invloeden zijn af te lezen uit de samenstelling van de bodem. Gezien het belang van het behoud van deze waardevolle elementen is het volgens provinciale staten van belang om verdere aantasting van de bodem, met name als gevolg van verdroging, te voorkomen. Verder stellen provinciale staten dat zich in de kustzone een grote diversiteit aan reliëf, grondwater, bodems en de daarmee samenhangende vegetatietypen bevindt. De verschillende landschapseenheden beïnvloeden elkaar via grondwaterstromingen en zijn daardoor aan elkaar gerelateerd. Het behoud van een hoge grondwaterstand in de kustzone is belangrijk voor de waardevolle vegetaties in de vochtige duinvalleien, de vochtige en kwel indicerende plantensoorten in de omringende gebieden en de weidevogelgebieden. Het op peil houden van de grondwaterstand ter plaatse van de percelen van [appellant] is volgens provinciale staten van belang omdat de grondwaterstand en -kwaliteit in de duinen het grondwater in de binnenduinrandzone, waar de percelen van [appellant] zijn gelegen, beïnvloeden en andersom. Verder staat in de toelichting bij de verordening dat bij de begrenzing van de verschillende aardkundige monumenten de natuurlijke grenzen van het aardkundig verschijnsel, bijvoorbeeld contouren van de stuwwal of strandwal, zijn gevolgd.
4.2. Gelet op de hiervoor weergegeven motivering van provinciale staten bestaat geen grond voor het oordeel dat zij niet in redelijkheid tot aanwijzing van het aardkundig monument "Duingebied Egmond-Wijk aan Zee konden overgaan". Dat de term aardkundig monument niet wordt genoemd in het Intentieprogramma, betekent niet dat de in het Intentieprogramma opgenomen informatie over de bodemsamenstelling van onder meer de Noord-Hollandse kustlijn niet aan de aanwijzing van de aardkundige monumenten ten grondslag kon worden gelegd. De beroepsgrond faalt.
5. [appellant] stelt dat hij door de aanwijzing van het aardkundig monument "Duingebied Egmond-Wijk aan Zee" onevenredig in zijn bedrijfsvoering zal worden beperkt. Gelet hierop zou artikel 6.3, tweede lid, aanhef en onder a, van de verordening volgens hem moeten worden geschrapt.
5.1. In artikel 6.4, aanhef en onder d, van de verordening zijn agrarische activiteiten op agrarische percelen uitgezonderd van het in artikel 6.3 opgenomen verbod om handelingen te verrichten die het aardkundig monument kunnen aantasten. Volgens de toelichting bij artikel 6.4 betreft de vrijstelling onder d percelen met de bestemming 'agrarisch' in het bestemmingsplan en het daarop uitoefenen van een regulier agrarisch gebruik, inclusief drainage. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellant] door de aanwijzing van het aardkundig monument onevenredig in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt. De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013
492-738