201206491/1/A3.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 22 juni 2012 in zaak nr. 12/228 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Bij besluit van 14 oktober 2011 heeft het college [appellant] ambtshalve ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [locatie 1] in Dordrecht.
Bij besluit van 26 januari 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2013, waar [appellant] is verschenen.
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte wegens het ontbreken van belang daarbij niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.1. Het betoog slaagt. Bij besluit van 26 januari 2012 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij volgens het college geen belang heeft bij het ongedaan maken van de ambtshalve inschrijving op het adres [locatie 1], nu hij zichzelf reeds opnieuw op een ander adres heeft laten inschrijven. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, heeft [appellant] belang bij een rechterlijk oordeel over dat besluit op bezwaar. Indien het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, zal het daarop alsnog een inhoudelijk besluit moeten nemen. De rechtbank heeft het bij haar ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 26 januari 2012 ingestelde beroep beoordelen, mede in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte zijn bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij voert daartoe aan dat hij schade heeft geleden als gevolg van de ambtshalve adreswijziging in de gemeentelijke basisadministratie.
3.1. Een bestuursorgaan is slechts gehouden tot een inhoudelijke beoordeling van een tegen een besluit gemaakt bezwaar indien de bezwaarmaker daarbij een actueel en reëel belang heeft.
De omstandigheid dat [appellant], evenals voor het besluit van 14 oktober 2011, op het adres [locatie 2] wil zijn ingeschreven, kan niet leiden tot het aannemen van belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Na de ambtshalve inschrijving door het college van [appellant] op [locatie 1], heeft [appellant] zichzelf laten inschrijven op het adres Toulonselaan 52. Ongedaanmaking van het besluit van 14 oktober 2011 kan daaraan niet afdoen. [appellant] kan het college verzoeken hem wederom in te schrijven op het adres [locatie 2] en een eventuele weigering daarvan via een bezwaar- en beroepsprocedure aanvechten.
Belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar kan onder meer bestaan indien wordt gesteld dat financiële schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is in dit geval vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat daadwerkelijk schade is geleden als gevolg van het besluit van 14 oktober 2011. De gestelde schade van [appellant] bestaat uit het niet kunnen aanvragen van een verklaring omtrent het gedrag en een parkeervergunning, alsmede het feit dat aan hem gerichte oproepen niet naar hem zijn gestuurd, maar in regionale kranten zijn gepubliceerd. [appellant] heeft niet gemotiveerd hoe deze omstandigheden hem te vergoeden schade zouden hebben berokkend. Reeds hierom heeft [appellant] niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij financiële schade heeft geleden als gevolg van het besluit van 14 oktober 2011.
Nu [appellant] geen andere omstandigheden heeft aangevoerd waaruit belang bij een inhoudelijke behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 14 oktober 2011 kan worden afgeleid, moet dat belang worden geacht te ontbreken. Het college heeft het bezwaar derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, dat ingevolge het overgangsrecht van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog op dit geding van toepassing is, brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [appellant] wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 22 juni 2012 in zaak nr. 12/228;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Roemers w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013