ECLI:NL:RVS:2013:BZ7556

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206660/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de handhaving van bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders van Sluis

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Sluis tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. De rechtbank had op 24 mei 2012 geoordeeld dat het college onterecht een last onder dwangsom had opgelegd aan [wederpartij] voor het bedrijfsmatig verhuren van kamers in panden op de percelen Ridderstraat 55 en 88 te Sluis. Het college had op 15 april 2010 gelast dat de overtreding met betrekking tot deze panden moest worden beëindigd, maar de rechtbank oordeelde dat het huisvesten van verschillende personen in deze panden niet in strijd was met het bestemmingsplan "Woondoeleinden W". Het college had vervolgens hoger beroep ingesteld, omdat het van mening was dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien en niet had toegestaan dat het college een nieuw besluit op het bezwaar van [wederpartij] nam.

De Raad van State heeft de zaak op 3 april 2013 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de activiteiten van [wederpartij] niet in strijd waren met het bestemmingsplan. De Raad van State concludeerde dat het college mogelijk in staat zou zijn om de overtreding bij een nieuw besluit op bezwaar nader te omschrijven en het gebrek in het besluit van 15 april 2010 te herstellen. Daarom werd het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze het besluit van 15 april 2010 had herroepen. Het college moet nu opnieuw beslissen op het bezwaar van [wederpartij] tegen dit besluit.

De Raad van State heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 april 2013.

Uitspraak

201206660/1/A1.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Sluis,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 24 mei 2012 in zaak nr. 11/5919 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Sluis,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2010 heeft het college [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom van € 20.000,00 ineens per pand gelast met ingang van 1 juni 2010 de overtreding met betrekking tot de panden op de percelen [locatie a en b] te Sluis (hierna: de panden) te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 5 november 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard en hem een last onder dwangsom opgelegd die inhoudt dat hij met ingang van 1 juni 2010 het in strijd met artikel 27, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Kom Sluis" bedrijfsmatig verhuren van kamers in de panden beëindigt en beëindigd houdt, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,00 ineens per pand.
Bij uitspraak van 24 mei 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 november 2010 vernietigd, het besluit van 15 april 2010 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.J. van Dijk, advocaat te Middelburg, en M. Laros, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. H.M. den Hollander, advocaat te Oostburg, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan rust op de percelen Ridderstraat 55 en 88 de bestemming "Woondoeleinden W" met de subbestemming "minimaal twee aaneen".
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de huisvesting van personen.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, is het verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en andere bouwwerken te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a en c, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, kan de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar uitspraak, dan wel, bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
2. De rechtbank heeft overwogen, en het college komt niet op tegen het oordeel, dat het huisvesten van verschillende personen in de panden niet in strijd is met de op de percelen [locatie a en b] rustende bestemming "Woondoeleinden W". Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het college evenmin heeft aangetoond dat [wederpartij] anderszins in strijd handelde met het bestemmingsplan zodat het college niet bevoegd was tot het opleggen van een last onder dwangsom. Daarin heeft de rechtbank aanleiding gezien zelf in de zaak te voorzien.
3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien waardoor het niet in de gelegenheid is gesteld een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar te nemen om de last onder dwangsom in overeenstemming met de vooraankondiging te brengen.
3.1. Bij brief van 30 november 2009 heeft het college [wederpartij] bericht dat uit onderzoek is gebleken dat hij in strijd met artikel 27, eerste lid, van het planvoorschriften een tweetal pensions in de panden exploiteert en dat het voornemens is daartegen handhavend op te treden. Bij het besluit van 15 april 2010 heeft het college [wederpartij] gelast de overtreding met betrekking tot de panden te beëindigen en beëindigd te houden. Bij het besluit van 5 november 2010 heeft het college de last aangepast en [wederpartij] gelast het bedrijfsmatig verhuren van kamers in de panden te beëindigen en beëindigd te houden.
Gelet op de in het voornemen omschreven activiteiten, in samenhang bezien met de in het dossier aanwezige foto’s en verslagen van bevindingen, heeft de rechtbank ten onrechte reeds aangenomen dat deze niet in strijd met het bestemmingsplan zijn. Niet kan worden uitgesloten dat het college naar aanleiding van de aan het besluit van 15 april 2010 ten grondslag liggende activiteiten de in dat besluit bedoelde overtreding bij een nieuw besluit op bezwaar nader zou kunnen omschrijven en daarmee het gebrek in het besluit van 15 april 2010 zou kunnen herstellen. De rechtbank is ten onrechte tot herroeping van dat besluit overgegaan.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 15 april 2010 is herroepen. Het vorenstaande brengt met zich dat het college opnieuw dient te beslissen op het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 15 april 2010.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
24 mei 2012 in zaak nr. 11/5919, voor zover de rechtbank daarbij het besluit van het college van 15 april 2010 heeft herroepen;
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013
270-713.