ECLI:NL:RVS:2013:BZ7590

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206476/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorzieningen krachtens de Remigratiewet door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 28 juni 2012 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om voorzieningen krachtens de Remigratiewet door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB had op 9 september 2011 de aanvraag van [appellant] afgewezen, waarna het bezwaar van [appellant] op 12 december 2011 ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de SVB de door [appellant] verstrekte gegevens in het kader van een eerdere aanvraag om kinderbijslag mocht gebruiken voor de beoordeling van de aanvraag onder de Remigratiewet. [appellant] betoogde dat de SVB niet zorgvuldig had gehandeld en dat er geen sprake was van een juiste beoordeling van zijn hoofdverblijf. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 april 2013 behandeld en oordeelde dat de SVB in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen. De rechtbank had terecht overwogen dat [appellant] niet voldeed aan de vereisten van de Remigratiewet, omdat hij niet de intentie had om duurzaam in Nederland te verblijven. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201206476/1/V6.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 juni 2012 in zaak nr. 12/72 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB).
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2011 heeft de SVB een aanvraag van [appellant] om voorzieningen krachtens de Remigratiewet (hierna: de aanvraag) afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2011 heeft de SVB het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Aksozek, advocaat te Wassenaar, en de SVB, vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg en mr. P.C.J. van de Nes, werkzaam bij de SVB, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Remigratiewet wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder remigreren verstaan het zich buiten het Koninkrijk, in het land van herkomst vestigen.
Ingevolge onderdeel f wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder remigrant verstaan een persoon, als bedoeld in artikel 2, die met de toepassing van deze wet voornemens is zijn rechtmatig hoofdverblijf in Nederland op te geven om te remigreren dan wel is geremigreerd en sindsdien in een bestemmingsland is gevestigd.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet (hierna: het Uitvoeringsbesluit) dient de remigrant, om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen, indien hij Nederlander is, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag van de remigratievoorzieningen in Nederland te hebben verbleven, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk doel.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de SVB de door [appellant] in het kader van een aanvraag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: de Akw) verstrekte gegevens aan zijn besluit ten grondslag heeft kunnen leggen en dat geen sprake is van schending van het verbod op détournement de pouvoir. Hij voert daartoe aan dat hij niet heeft verklaard dat zijn hoofdverblijf naar Turkije is verplaatst en stelt dat de SVB de verklaringen die hij heeft gedaan in het kader van een aanvraag om kinderbijslag niet mocht betrekken bij beoordeling van de aanvraag. Tevens wijst hij erop dat op de SVB een verplichting rust om onderzoek te doen en het besluit zorgvuldig voor te bereiden en stelt hij dat de SVB zich niet slechts op voormelde verstrekte gegevens in het kader van een aanvraag om kinderbijslag heeft mogen baseren.
2.1. [appellant] heeft in het kader van een aanvraag op grond van de Akw verklaard dat hij in 2007 naar Turkije is gegaan en daar heeft gewerkt, maar onderwijl nog ingeschreven stond in Nederland. Hij heeft bij zijn gezin in Turkije verbleven en is sinds november 2010 terug in Nederland. Zijn woning in Nederland is in 2008 door de woningbouwvereniging ontruimd. De stelling van [appellant] dat deze verklaringen wegens een miscommunicatie tot stand zijn gekomen, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Het betoog dat de SVB deze door [appellant] verstrekte gegevens niet bij de beoordeling van de aanvraag heeft mogen betrekken, faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de SVB heeft mogen uitgaan van deze gegevens die [appellant] aan de SVB heeft verstrekt in het kader van een aanvraag om een andere voorziening. Van détournement de pouvoir is geen sprake. De SVB heeft, anders dan [appellant] stelt, niet slechts voormelde gegevens ten grondslag gelegd aan het besluit, maar ook een door [appellant] op 25 juli 2011 ingevuld formulier "Informatie over vestiging in Nederland" en de door hem verstrekte gegevens over wanneer hij van en naar Turkije is gereisd. Het betoog van [appellant] dat de SVB het besluit van 12 december 2011 niet zorgvuldig heeft voorbereid, slaagt derhalve niet.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ten tijde van de aanvraag zijn hoofdverblijf niet in Nederland, maar in Turkije had. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte een subjectief criterium hieraan ten grondslag heeft. Tevens wijst hij op het door hem overgelegde uittreksel van de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) waaruit blijkt dat hij staat ingeschreven in zijn woonplaats in Nederland en de omstandigheid dat hij een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB-uitkering) ontvangt.
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan de inschrijving in de GBA, waaruit volgt dat slechts in de periode tussen 8 april 2010 en 16 november 2010 onbekend is waar [appellant] heeft gewoond, geen doorslaggevende betekenis toekomt bij de bepaling van het feitelijk hoofdverblijf. [appellant] heeft verklaard dat hij in 2007 naar Turkije is gegaan en zich niet heeft uitgeschreven in Nederland. De SVB heeft op grond van de feiten en omstandigheden van het geval de duurzaamheid van het verblijf van [appellant] in Nederland beoordeeld. Daarbij heeft de SVB deze gegevens, door [appellant] verstrekt in het kader van een aanvraag op grond van de Akw, in aanmerking genomen en hierbij betrokken dat [appellant] geen zelfstandige woonruimte heeft in Nederland en eerst na het besluit van 9 september 2011 daarnaar op zoek is gegaan. Tevens heeft de SVB daarbij in aanmerking genomen dat [appellant] gedurende één maand, december 2010, hier te lande heeft gewerkt en eerst sinds januari 2011 een WWB-uitkering ontvangt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 september 2012 in zaak nr. 201112738/1/V6), gaat de in het beleid van de SVB gehanteerde invulling van het begrip hoofdverblijf in de zin van de Remigratiewet de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten. De SVB heeft zich gelet op voormelde omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] ten tijde van de aanvraag niet de intentie had om duurzaam in Nederland te verblijven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het verblijf van [appellant] in Nederland onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag niet kan worden aangemerkt als een verblijf anders dan voor een tijdelijk doel. [appellant] voldoet derhalve niet aan het vereiste van artikel 5, aanhef en onder a, van het Uitvoeringsbesluit en kan niet worden aangemerkt als een remigrant als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Remigratiewet.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Sevenster w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013
164-692.