201203944/1/V6.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Curaçao,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 maart 2012 in zaak nr. 11/9035 in het geding tussen:
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij besluit van 20 juni 2011 heeft de minister het verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2012, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam, en de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door drs. P.M. Visbach en drs. S.A. Mulder, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken, zijn verschenen.
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk. Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap verstrekt de verzoeker met betrekking tot zichzelf bij de indiening van het naturalisatieverzoek, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen en geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland.
Ingevolge het vijfde lid kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zonodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens de toelichting op artikel 7 van de RWN in de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003 toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten (hierna: de Handleiding) dient een verzoeker buitenlandse akten van de burgerlijke stand, waaronder een gelegaliseerde of van een apostille voorziene buitenlandse geboorteakte over te leggen.
3. De staatssecretaris heeft het verzoek van [appellante] afgewezen omdat hij op basis van de door haar overgelegde geboorteakte niet van haar identiteit kan uitgaan.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het louter plaatsen van kritische kanttekeningen bij het documentenonderzoek door het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: het Bureau Documenten), geen reden geeft voor twijfel aan de juistheid van dat onderzoek, dat de staatssecretaris heeft kunnen uitgaan van de bevindingen van het Bureau Documenten en zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij niet op basis van de afschriften van de geboorteakte van de door [appellante] opgegeven identiteit kan uitgaan.
4.1. Uit de verklaringen van onderzoek van 21 maart 2011 en 3 augustus 2011 van het Bureau Documenten, zoals door de staatssecretaris ter zitting bij de Afdeling nader toegelicht, volgt dat de door [appellante] overgelegde afschriften van de geboorteakte niet in de huidige staat zijn opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit. Zoals de staatssecretaris heeft toegelicht bevatten twee van de afschriften van de geboorteakte stempels die zijn gereproduceerd. Een ander afschrift van de geboorteakte is voorzien van een apostille daterend van vóór de datum van afgifte van het desbetreffende afschrift van de geboorteakte. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de staatssecretaris het onderzoek van het Bureau Documenten niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. De enkele stelling van [appellante] dat de autoriteiten in Colombia en Curaçao geen bijzonderheden hebben aangetroffen op de afschriften van de geboorteakte en het Bureau Documenten geen bijzonderheden op de overgelegde apostilles, is daartoe niet voldoende. [appellante] heeft immers niet toegelicht of genoemde autoriteiten enig onderzoek naar de afschriften hebben verricht. Voorts worden met de apostilles, zoals de staatssecretaris terecht betoogt, de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten over de inhoudelijke juistheid van het document niet weerlegd. Reeds hierom faalt ook het betoog van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij haar niet kan volgen in haar stelling dat het onderzoek van het Bureau Documenten tegenstrijdig is en dat geen sprake is van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voor zover [appellante] verder betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de notariële verklaringen van haar vader en moeder niet tot de conclusie kunnen leiden dat de staatssecretaris van de juistheid van de overgelegde afschriften van de geboorteakte moet uitgaan, kan het evenmin slagen. Deze notariële verklaringen doen niet af aan de onderzoeksresultaten van het Bureau Documenten, reeds nu daarin geen verklaring wordt gegeven voor de door het Bureau Documenten geconstateerde onregelmatigheden op de overgelegde afschriften van de geboorteakte.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013