ECLI:NL:RVS:2013:BZ7600

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206463/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een dwangsom voor het verwijderen van lichtmasten zonder bouwvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep van [appellante] ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Bladel had op 25 mei 2010 een besluit genomen waarin [appellante] werd gelast om twee lichtmasten op haar perceel te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom van € 2.000,00 per week met een maximum van € 20.000,00. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de lichtmasten zonder bouwvergunning waren opgericht.

[Appellante] betoogde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de lichtmasten onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan zouden vallen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat, zelfs als de lichtmasten onder het overgangsrecht zouden vallen, dit niet betekent dat er geen bouwvergunning nodig was. De rechtbank had terecht overwogen dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de lichtmasten in strijd met de Woningwet waren opgericht.

Daarnaast betoogde [appellante] dat het handhavend optreden onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. De Afdeling oordeelde dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in de regel vereist dat het bestuursorgaan gebruik maakt van zijn bevoegdheid om op te treden bij overtredingen. De rechtbank had terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het handhavend optreden in dit geval onevenredig was.

Tot slot werd de hoogte van de dwangsom door [appellante] betwist, maar de Afdeling oordeelde dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding stond tot de zwaarte van het geschonden belang. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201206463/1/A1.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Bladel,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 mei 2012 in zaak nr. 10/4205 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bladel.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom van € 2.000,00 per week met een maximum van € 20.000,00 gelast om, voor zover thans van belang, twee lichtmasten op het perceel kadastraal bekend gemeente Bladel, sectie […], nummer […], (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 16 november 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, voor zover dat betrekking heeft op de lichtmasten.
Bij uitspraak van 22 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden] en mr. J.A.J.M. van Houtum, en het college, vertegenwoordigd door K.H.G. Teurlincx-Bartels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden, nu op de lichtmasten het overgangsrecht van het bestemmingsplan van toepassing is.
1.1. Ingevolge het ten tijde van het besluit van 25 mei 2010 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Bladel 1998" rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied".
Ingevolge artikel 0.8, onder a, van de planvoorschriften mogen bouwwerken, welke bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, dan wel nadien worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, en die in enigerlei opzicht afwijken van het plan, behoudens onteigening en mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na calamiteiten worden herbouwd, mits de bouwvergunning binnen twee jaar na calamiteit is aangevraagd.
1.2. Vaststaat dat de lichtmasten zonder bouwvergunning zijn opgericht. Zelfs indien de betreffende lichtmasten zouden worden beschermd door het in artikel 0.8, onder a, van de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht, zoals [appellante] stelt, laat dit onverlet dat dat geen bouwvergunning vervangende titel oplevert of de lichtmasten anderszins legaliseert. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2005 in zaak nr. 200405056/1. Nu [appellante] de lichtmasten heeft opgericht en in stand gelaten zonder bouwvergunning, handelt zij in strijd met artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Woningwet, zoals deze gold ten tijde van belang. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college bevoegd is handhavend op te treden.
Het betoog faalt.
2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat handhavend optreden zodanig onevenredig is met de daarmee te dienen belangen, dat het college daarvan in dit geval had behoren af te zien. Hiertoe voert zij aan dat de lichtmasten er al 30 jaar staan, de lichten niet zijn gericht op een [omwonende], en het gebruik daarvan geen overlast voor deze omwonende veroorzaakt, terwijl de gemeente ook veel straatlantaarns langs de openbare weg heeft geplaatst. Het college handelt volgens haar voorts in strijd met de beleidsnota
"Met recht handhaven ofwel ieder het zijne" (hierna: de nota).
3.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van handhavend optreden had behoren te worden afgezien.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen, dat het plaatsen van de lichtmasten kan worden aangemerkt als een ernstig geval als bedoeld in de nota, waartegen handhavend moet worden opgetreden. Daarbij is van belang dat, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, de lichtmasten zonder bouwvergunning zijn opgericht en in stand gelaten, een omwonende een klacht heeft ingediend dat hij hinder van de lichtmasten ondervindt en aan het college heeft verzocht daartegen handhavend op te treden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 5 december 2012 in zaak nr. 201203349/1/A1) is voorts het enkele tijdsverloop geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college in redelijkheid van handhavend optreden had behoren af te zien.
Voor zover [appellante] onder verwijzing naar de uitspraak van 6 juni 2012 in zaak nr. 201107360/1/A1) aanvoert dat handhavend optreden onevenredig is, volgt de Afdeling haar daarin niet. Anders dan in die zaak, zijn in deze zaak de lichtmasten niet nodig voor het agrarisch gebruik van het perceel overeenkomstig de bestemming en geen ingrijpende werkzaamheden nodig om deze te verwijderen.
Anders dan [appellante] stelt, hebben de lichtmasten op het perceel niet eenzelfde doel als straatlantaarns die in de gemeente de openbare weg verlichten ten behoeve van de openbare veiligheid, waardoor ook om die reden niet valt in te zien dat handhavend optreden onevenredig is.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de dwangsom te hoog is. Daartoe voert zij aan dat de hoogte van de dwangsom in geen enkele verhouding staat tot de vermeende overtreding nu er geen wezenlijk belang is bij de sloop van de lichtmasten.
4.1. Ingevolge artikel 5:32b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
Ingevolge het tweede lid stelt het bestuursorgaan tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
Ingevolge het derde lid staan de bedragen in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
4.2. Het college heeft bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom overeenkomstig de op 4 december 2007 door het college vastgestelde Handreiking bestuurlijke sanctiemiddelen en handhavingsstrategie aangesloten bij de situatie "illegale bouw, zonder vergunning: volledig gerealiseerd", zoals is vermeld in het besluit van 25 mei 2010. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013
374-761.