ECLI:NL:RVS:2013:BZ7620

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207125/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • N. Verheij
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wijziging Gecombineerde Opgave 2010 door college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 6 juni 2012 het beroep van de erven ongegrond verklaarde. De erven hadden op 24 april 2010 de Gecombineerde Opgave 2010 digitaal ingediend, maar daarbij per ongeluk het vakje 'nee' aangekruist bij de vraag of zij uitbetaling van de subsidie natuur- en landschapsbeheer aanvroegen. Dit leidde tot een afwijzing van hun verzoek om wijziging van de Gecombineerde Opgave door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 17 juni 2011 besloot het verzoek af te wijzen. Het college stelde dat de aanvraag te laat was ingediend, meer dan 25 dagen na de peildatum van 15 mei, en dat het aankruisen van het verkeerde vakje geen kennelijke fout was die gecorrigeerd kon worden.

De erven voerden aan dat zij zich niet bewust waren van de fout en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij zich bewust waren van de fout in de Gecombineerde Opgave. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de erven niet konden aantonen dat er sprake was van overmacht. De Afdeling oordeelde dat de erven hadden moeten beseffen dat de subsidie verleend was op basis van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer en dat zij contact hadden moeten opnemen met de Dienst Regelingen om hun probleem te bespreken.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht overwogen dat het aankruisen van het verkeerde vakje niet als een kennelijke fout kon worden aangemerkt, omdat de Gecombineerde Opgave geen betalingsaanvraag was. De Afdeling concludeerde dat de aanvraag van de erven terecht was afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201207125/1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 juni 2012 in zaak nr. 12/1387 in het geding tussen:
de erven
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2011 heeft het college het verzoek van de erven om de door hen ingediende Gecombineerde Opgave 2010 te wijzigen, afgewezen.
Bij besluit van 11 januari 2012 heeft het college het door de erven daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2012 heeft de rechtbank het door de erven daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de erven hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaken nrs. 201206627/1/A2, 201206647/1/A2 en 201206632/1/A2, ter zitting behandeld op 9 januari 2013, waar de erven, vertegenwoordigd door J.A. Rietveld, werkzaam bij Hans Rietveld Agrarisch Advies, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken (hierna: de Dienst Regelingen), zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 1975/2006 van de Commissie van 7 december 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad met betrekking tot de toepassing van controleprocedures en van de randvoorwaarden in het kader van de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling (hierna: Verordening EG/1975/2006) stellen de lidstaten, onverminderd de specifieke bepalingen van deze verordening, passende procedures voor de indiening van steunaanvragen vast.
Ingevolge het tweede lid dient de begunstigde voor maatregelen die meerjarige verbintenissen inhouden, een jaarlijkse betalingsaanvraag in. De lidstaten kunnen echter zonder jaarlijkse fysieke betalingsaanvragen werken als zij doeltreffende alternatieve procedures invoeren voor de administratieve controles zoals bedoeld in artikel 11 of 26 naar gelang van het geval.
Ingevolge het derde lid kunnen betalingsaanvragen te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit als zodanig wordt erkend.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (hierna: Verordening EG/1122/2009) mag een landbouwer die steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, slechts één verzamelaanvraag per jaar indienen.
Ingevolge het tweede lid wordt de verzamelaanvraag ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum, die niet later is dan 15 mei.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, wordt, behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 75, bij indiening van een steunaanvraag na de desbetreffende uiterste datum een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
Onverminderd eventuele door de lidstaten te nemen bijzondere maatregelen in verband met de noodzaak dat enigerlei bewijsstukken tijdig worden ingediend om de programmering en uitvoering van doeltreffende controles mogelijk te maken, geldt de eerste alinea ook voor documenten, contracten of aangiften die overeenkomstig de artikelen 12 en 13 bij de bevoegde autoriteit moeten worden ingediend, voor zover die documenten, contracten of aangiften onmisbaar zijn om voor de betrokken steun in aanmerking te komen. In dat geval wordt de verlaging toegepast op het bedrag dat zou zijn betaald voor de betrokken steun.
Wordt de aanvraag meer dan 25 kalenderdagen te laat ingediend, dan wordt deze afgewezen.
Ingevolge het tweede lid wordt, behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 75, bij indiening van een wijziging in een verzamelaanvraag na de in artikel 14, lid 2, bepaalde uiterste datum een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen die verband houden met het werkelijke grondgebruik op de betrokken percelen landbouwgrond. Wijzigingen in een verzamelaanvraag worden slechts aanvaard tot en met de in lid 1, derde alinea, bedoelde uiterste datum voor een te late indiening van een verzamelaanvraag.
Ingevolge artikel 75, eerste lid, behoudt een landbouwer, indien hij door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 73/2009, zijn verplichtingen niet heeft kunnen nakomen, zijn recht op de steun voor de oppervlakte of dieren die subsidiabel was/waren toen de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheid zich voordeed. Voorts wordt, wanneer de randvoorwaarden als gevolg van dergelijke overmacht of uitzonderlijke omstandigheden niet worden nageleefd, de overeenkomstige verlaging niet toegepast.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder u, van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Zuid-Holland (hierna: de SNL) wordt onder peildatum verstaan: 15 mei.
Ingevolge artikel 4.1.1.6, tweede lid, dient een ontvanger van een subsidie agrarisch natuurbeheer uiterlijk op de peildatum van ieder beheerjaar, middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier, bij het college een aanvraag in tot betaling van de jaarvergoeding voor dat beheerjaar, waarbij de artikelen 7 en 8 van Verordening (EG) nr. 1975/2006:
a. van toepassing zijn voor zover subsidie wordt verstrekt voor de agrarische beheerpakketten, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.1, en
b. van overeenkomstige toepassing zijn voor zover deze subsidie wordt verstrekt voor de agrarische beheerpakketten, opgenomen in bijlage 3, onderdeel B.2.
2. Bij besluiten van 28 januari 2010 en 27 april 2010 heeft het college de erven subsidie verleend voor agrarisch natuurbeheer en collectief agrarisch natuurbeheer in de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2015. Daarin is vermeld dat de erven jaarlijks via de Gecombineerde Opgave om uitbetaling van de subsidie moeten vragen.
De erven hebben op 24 april 2010 de Gecombineerde Opgave 2010 digitaal verstuurd aan de Dienst Regelingen, die namens het college de SNL uitvoert. Bij de daarin opgenomen vraag of zij uitbetaling van de subsidie natuur- en landschapsbeheer aanvragen, hebben zij niet het vakje "ja", maar het vakje "nee" aangekruist.
Op 9 augustus 2010 hebben de erven alsnog de uitbetaling van die subsidie aangevraagd.
3. Bij het besluit van 17 juni 2011, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 11 januari 2012, heeft het college die aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het ten grondslag gelegd dat ingevolge artikel 23, tweede lid, van de Verordening EG/1122/2009 een aanvraag om wijziging van de Gecombineerde Opgave wordt afgewezen, indien die meer dan 25 dagen na de peildatum van 15 mei, derhalve na 9 juni 2010, is ingediend. Volgens het college kan hiervan niet worden afgeweken, omdat het aankruisen van het verkeerde vakje in de Gecombineerde Opgave niet een kennelijke fout is.
4. De erven betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij zich bewust waren van de fout in de Gecombineerde Opgave en onduidelijk is waarom zij het college niet eerder van die fout op de hoogte hebben gesteld, in welk geval de subsidie had kunnen worden uitbetaald. Zij voeren in dit verband aan dat percelen waarvoor subsidie was verleend, niet op het digitale formulier stonden ingetekend en verzending van het formulier alleen mogelijk was door het vakje "nee" aan te vinken. Omdat alleen het antwoord "nee" mogelijk was, gingen zij ervan uit dat de subsidie was verleend op grond van de oude regeling, de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (hierna: de SAN), onder welke regeling het jaarlijks indienen van een betalingsaanvraag niet was vereist. Zij waren zich derhalve niet bewust van de fout in de Gecombineerde Opgave, zodat zij daarvan ook geen mededeling konden doen aan het college, aldus de erven.
4.1. De Afdeling gaat ervan uit dat de erven met het vorenstaande beogen te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het te laat indienen van de betalingsaanvraag was te wijten aan overmacht als bedoeld in artikel 75 van Verordening EG/1122/2009, in welk geval het college de aanvraag van de erven niet op grond van artikel 23, tweede lid, van die verordening had mogen afwijzen.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (zie bijvoorbeeld het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, punt 79, C-210/00; www.curia.europe.eu) moet het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden.
4.3. Anders dan de erven betogen, mochten zij aan het niet kunnen aanvinken van het vakje "ja" in de Gecombineerde Opgave niet de conclusie verbinden dat de subsidie kennelijk was verleend op grond van de SAN en dat het indienen van een betalingsaanvraag daarom niet nodig was. De erven moeten worden geacht ermee bekend te zijn dat subsidieverlening plaats heeft gehad op grond van de SNL. Voorts kon van hen worden verwacht dat zij naar aanleiding van hun probleem bij het elektronisch invullen van de Gecombineerde Opgave contact met de Dienst Regelingen hadden opgenomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat zij aldus hadden kunnen voorkomen dat uitbetaling van de subsidie werd geweigerd wegens het te laat indienen van de betalingsaanvraag. Er bestond dan ook geen overmacht in de hiervoor bedoelde zin.
5. De erven betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het aankruisen van het verkeerde vakje in de Gecombineerde Opgave niet is aan te merken als een kennelijke fout. Zij wijzen in dat verband op de uitspraken van 24 mei 2012 van de rechtbank Leeuwarden in zaken nrs. AWB 12/47, AWB 11/2634 en AWB 11/2261.
5.1. De erven doen aldus een beroep op artikel 4, derde lid, van Verordening EG/1975/2006, waarin is bepaald dat betalingsaanvragen na de indiening ervan te allen tijde kunnen worden gecorrigeerd in het geval van een kennelijke fout die door het bestuursorgaan als zodanig wordt erkend.
Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juli 2009; www.rechtspraak.nl, LJN BJ2429) inzake de toepassing van artikel 19 van Verordening EG/796/2004, waarvan de bewoordingen gelijk zijn aan voornoemde bepaling, overweegt de Afdeling als volgt. Het beroep van de erven op het bestaan van een kennelijke fout in de op 24 april 2010 door het college ontvangen Gecombineerde Opgave gaat eraan voorbij dat de vraag of een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Verordening EG/1975/2006 is gemaakt, gelet op de bewoordingen daarvan, eerst aan de orde is als een betalingsaanvraag is ingediend. De Gecombineerde Opgave was geen betalingsaanvraag, nu zij bij de vraag of zij betaling van de subsidie aanvragen, het vakje "nee" hebben aangekruist. Voorts is niet gebleken van feiten en omstandigheden waaruit het college had moeten afleiden dat de erven beoogd hebben desalniettemin uitbetaling te vragen. Voor de beoordeling of zich een kennelijke fout heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Verordening EG/1975/2006, is derhalve geen plaats. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Voor zover de erven een beroep doen op uitspraken van 24 mei 2012 van de rechtbank Leeuwarden, kan dat niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de Afdeling deze uitspraken bij uitspraken van heden in zaken nrs. 201206627/1/A2, 201206647/1/A2 en 201206632/1/A2 heeft vernietigd.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Dallinga
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013
18-686.