201300579/2/R3.
Datum uitspraak: 4 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te Zevenbergen, gemeente Moerdijk,
de raad van de gemeente Moerdijk,
verweerder.
Bij besluit van 8 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "11 aanleunwoningen, De Westhoek te Zevenbergen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder anderen [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 maart 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies, en de raad, vertegenwoordigd door A. Incze en A.A. van Dongen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de bouw van 11 aanleunwoningen aan het Wilhelminapark en het ten zuiden daarvan gelegen terrein, in de kern van Zevenbergen.
3. [verzoeker], die woont aan het [locatie], kan zich niet verenigen met het plan. Hij betoogt dat het plan ten onrechte geen waarborgen bevat dat de te bouwen woningen uitsluitend als seniorenwoningen zullen worden gebruikt. [verzoeker] voert voorts aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de woningen niet kunnen worden gerealiseerd op de locatie van een voormalige bungalow aan het Wilhelminapark nr. 16. Volgens hem zijn de gevolgen van de bouw van de woningen voor het woon- en leefklimaat van de omwonenden, met name op het terrein van verkeersoverlast, verkeerscirculatie en geluid, onvoldoende onderzocht en is onvoldoende onderbouwd waarom bij de beoordeling van de te verwachten geluidbelasting bij de nieuwe woningen is uitgegaan van grondgebonden woningen terwijl het hier een gebouw met meer bouwlagen betreft. Bovendien is bij de besluitvorming ten onrechte uitgegaan van een bestaande ontheffing voor verlening van hogere waarden voor de toelaatbare geluidsbelasting, terwijl daartegen nog beroep op de Afdeling aanhangig is, aldus [verzoeker]. Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare ontwikkelingen ten gevolge van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
3.1. De raad stelt dat het plan gericht is op de huisvesting van senioren die desgewenst zorg kunnen inschakelen van het verzorgingshuis. De woningen dienen aldus als reguliere woningen te worden aangemerkt. Op basis hiervan is gekozen voor de bestemming "Wonen" en niet voor de bestemming "Maatschappelijk", die in het geval van een verzorgingsfunctie aangewezen zou zijn geweest. Er zijn volgens de raad voorts geen aanwijzingen dat het complex tot aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden zal leiden.
3.2. In het plan is aan de gronden in kwestie deels de bestemming "Wonen" en deels de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" toegekend. Ingevolge artikel 5, lid 5.2, onder 5.2.1, aanhef, en onder c tot en met e, in samenhang met de aanduidingen op de verbeelding, is ter plaatse een woongebouw toegestaan met maximaal 11 wooneenheden, 3 woonlagen en een hoogte van 11,5 m.
3.3. Vaststaat dat de raad bij de beoordeling van de mate van verkeers- en parkeerhinder ten gevolge van realisering van de woningen is uitgegaan van normen die gelden voor seniorenwoningen. Zo gaat de raad uit van dertig extra verkeersbewegingen per etmaal, op basis van CROW-kengetallen, publicatie nr. 256, voor seniorenwoningen. Deze normen zijn onbetwist beduidend lager dan die voor reguliere woningen. Hetzelfde geldt voor de parkeercijfers op basis van CROW-normen, waarvan de raad is uitgegaan.
Nu enerzijds in het ten behoeve van het plan uitgevoerde parkeer- en verkeersonderzoek is uitgegaan van de normen voor seniorenwoningen, maar anderzijds bij de besluitvorming de realisering van reguliere woningen als uitgangspunt is genomen, betwijfelt de voorzitter of de Afdeling het besluit tot vaststelling van het plan in stand zal laten. Mitsdien bestaat aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter merkt overigens nog op dat de vraag of het door [verzoeker] gewenste verbod op het gebruik van de woningen door anderen dan de doelgroep van senioren leidt tot een niet ruimtelijk relevant onderscheid naar leeftijd onderzocht dient te worden in de bodemprocedure.
In verband met het vorenstaande behoeft het overige door [verzoeker] aangevoerde geen bespreking.
4. De raad dient ten aanzien van [verzoeker] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Moerdijk van 8 november 2012;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Moerdijk tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Moerdijk aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Zijlstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2013