?201208865/1/A1.
Datum uitspraak: 10 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leende, gemeente Heeze-Leende,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 juli 2012 in zaak nr. 12/238 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.
Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] opnieuw bouwvergunning en ontheffing verleend voor het oprichten van een berging op het perceel [locatie] te Leende (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 27 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Visser, en het college, vertegenwoordigd door Th. van der Lans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordig door mr. M.J.A. Verhagen, advocaat te Eindhoven, gehoord.
1. Het bouwplan, dat een totale bouwhoogte heeft van 4,22 m, voorziet in de legalisering van een op het perceel gebouwde berging.
2. Ingevolge het ten tijde van het nemen van het besluit van 25 oktober 2011 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bungalowpark-Leende" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Tuinen-II".
Ingevolge artikel 15.1 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor tuinen met de daarbij behorende bijgebouwen en andere bouwwerken.
Ingevolge artikel 15.2, onder 1, gelden indien en voor zover op de aldus bestemde gronden bijgebouwen worden gebouwd, daarvoor en voor de daarbij behorende bouwwerken de volgende eisen:
c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bedraagt per woning ten hoogste 20 m² bij een perceelsoppervlakte tot 2000 m².
d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 2,50 m; de totale hoogte bedraagt ten hoogste 3,50 m.
3. De berging is in strijd met artikel 15.2 van de planvoorschriften, nu de totale hoogte en de goothoogte van het bouwplan alsmede de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen op het perceel meer bedragen dan is toegestaan. Teneinde bouwvergunning voor het project te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening, zoals deze luidden ten tijde van belang, ontheffing verleend.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de verleende ontheffing voldoende heeft gemotiveerd. Hij voert daartoe aan dat het college zijn zienswijze van 10 oktober 2011 gericht tegen de bebouwingsvoorschriften bij het ontwerpbestemmingsplan "Kom Leende-Leenderstrijp" bij het besluit van 25 oktober 2011 had moeten betrekken, nu het college ter onderbouwing van de ontheffing verwijst naar die bebouwingsvoorschriften. Voorts voert hij aan dat het bouwplan zijn woongenot aantast, nu de berging groot en fors van omvang is.
4.1. Blijkens het besluit van 25 oktober 2011 heeft het college de gevraagde ontheffing getoetst aan het ten tijde van dat besluit geldende bestemmingsplan "Bungalowpark-Leende". De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat een overschrijding van de ingevolge dat bestemmingsplan toegestane nokhoogte met vrijstellingsmogelijkheid van 3,85 m ruimtelijk bezien aanvaardbaar is. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de omgeving van het perceel uit veel hoogteverschillen bestaat en het naastgelegen perceel van [appellant], zoals ook ter zitting uit overgelegde foto’s is gebleken, hoger is gelegen dan het perceel en dat de kortste afstand tot de hierop gelegen bungalow circa 12 m bedraagt. Verder heeft het college zich met de ter zitting gegeven nadere toelichting aan de hand van foto’s op het standpunt kunnen stellen dat de omvang van de berging ten opzichte van het hoofdgebouw, mede gelet op voormelde hoogteverschillen alsmede het uiterlijk van het gebouw in een hoofdzakelijk groene omgeving, niet zodanig is dat het college reeds hierom de gevraagde ontheffing diende te weigeren.
Hetgeen door [appellant] is aangevoerd over het ontwerpbestemmingsplan "Kom Leende-Leenderstrijp" leidt niet tot een ander oordeel. De verwijzing naar het ontwerpbestemmingsplan is, zoals het college heeft toegelicht, slechts ter nadere onderbouwing van de verleende ontheffing, waarvoor reeds een belangenafweging heeft plaatsgevonden. In het ontwerpbestemmingsplan was bepaald dat de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m. Het college heeft ter zitting genoegzaam toegelicht dat ten tijde van het besluit van 25 oktober 2011 geen aanleiding bestond om aan te nemen dat het ontwerpbestemmingsplan door de raad gewijzigd zou worden vastgesteld. Ter zitting is gebleken dat de zienswijze van [appellant] gericht tegen het ontwerpbestemmingsplan "Kom Leende-Leenderstrijp" wel is meegewogen in het besluit van 25 oktober 2011. Dat de raad voornoemd bestemmingsplan na het besluit van 25 oktober 2011 gewijzigd heeft vastgesteld, zodat het bouwplan niet meer daarmee in overeenstemming is, leidt niet tot het oordeel dat het college in redelijkheid geen ontheffing heeft kunnen verlenen.
5. Voor zover [appellant] betoogt dat het college hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om wederom een zienswijze in te dienen tegen het voornemen om opnieuw vergunning en ontheffing te verlenen, wordt overwogen dat hij deze grond voor het eerst in hoger beroep heeft aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013