ECLI:NL:RVS:2013:BZ7650

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207520/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • K.M. Gerkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Ezinge' vastgesteld door de raad van de gemeente Winsum

Op 10 april 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Ezinge', dat op 7 juni 2012 door de raad van de gemeente Winsum was vastgesteld. Drie appellanten, wonend in de gemeente Winsum en Loppersum, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De appellanten betogen dat de voorziene woning met bijgebouw in strijd is met eerdere toezeggingen van de raad en dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. De raad heeft in een verweerschrift aangegeven dat de bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan zijn vastgelegd en dat de belangenafweging correct is uitgevoerd. Tijdens de zitting op 25 februari 2013 zijn de appellanten en de raad gehoord. De Afdeling heeft overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201207520/1/R4.
Datum uitspraak: 10 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Ezinge, gemeente Winsum,
2. [appellant sub 2], wonend te Ezinge, gemeente Winsum,
3. [appellant sub 3], wonend te Middelstum, gemeente Loppersum,
en
de raad van de gemeente Winsum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Ezinge" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbenden] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2013, waar [appellant sub 3], bijgestaan door mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand, en de raad, vertegenwoordigd door N. Scheepers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] gehoord.
Overwegingen
Het plan
1. Het plan voorziet in een actualisatie van de juridisch-planologische regeling voor het dorp Ezinge. Het plan voorziet - voor zover hier van belang - onder meer in de mogelijkheid tot bouw van een woning met bijgebouw aan de Nieuwestreek tussen de percelen [locatie 1 en 2].
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]
2. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn gericht tegen de voorziene woning op het perceel tussen de [locatie 1 en 2] (hierna: de voorziene woning) en het bijbehorende bijgebouw op gronden die voorheen deel uitmaakten van het parkeerterrein bij het dorpshuis.
3. [appellant sub 1] wijst erop dat het bijgebouw is voorzien op gronden waarvan de raad in reactie op een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan heeft gesteld dat daar geen bebouwing mogelijk is.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ook in het vorige bestemmingsplan een bouwmogelijkheid op de desbetreffende gronden was opgenomen.
3.2. De Afdeling stelt voorop dat het toegelaten gebruik van de gronden binnen het plangebied op de planverbeelding, bezien in samenhang met de planregels, is vastgelegd. Blijkens de planverbeelding kunnen de door [appellant sub 1] bedoelde gronden worden bebouwd. Dat in de reactie op een inspraakreactie staat dat de desbetreffende gronden niet kunnen worden bebouwd, kan hier niet aan afdoen, reeds omdat in de onderhavige procedure het vastgestelde plan, en niet een voorontwerp, ter toetsing voorligt. Dit betekent dat de reactie op de inspraakreactie niet ter toetsing voorligt en geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
4. [appellant sub 1] voert verder aan dat de voorziene woning met bijgebouw grenst aan zijn perceel.
4.1. De raad erkent dat de voorziene woning met bijgebouw grenst aan het perceel van [appellant sub 1]. Onder verwijzing naar de plantoelichting en de zienswijzennota stelt de raad dat een belangenafweging is gemaakt, waarbij van belang is geacht dat het gaat om één nieuwe woning tussen een aantal reeds bestaande woningen, dat de omringende woningen op voldoende afstand staan om de privacy te waarborgen en dat er op voorhand geen geluidhinder wordt verwacht door de bewoning van de voorziene woning.
4.2. Blijkens de planverbeelding is de woning met bijgebouw voorzien op ongeveer drie meter van het perceel van [appellant sub 1] en op ruimere afstand van diens woning. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen, overweegt de Afdeling dat de raad blijkens de plantoelichting en de zienswijzennota bij de vaststelling van het plan een belangenafweging heeft gemaakt, waarbij de gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] zijn afgewogen tegen de belangen die zijn gemoeid met de realisering van het plan. [appellant sub 1] heeft geen argumenten naar voren gebracht waarom deze belangenafweging onjuist zou zijn. Het betoog faalt.
5. [appellant sub 2] voert aan dat de voorziene woning in strijd is met het devies van de voormalige gemeente Ezinge "Rust, Ruimte en Recreatie".
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene woning past in de omgeving en geen afbreuk doet aan de rust en het landelijke karakter van Ezinge. Voorts staat de nieuw te bouwen woning op voldoende afstand van de woning van [appellant sub 2].
5.2. Het betoog van [appellant sub 2] is een herhaling van hetgeen hij in de zienswijze heeft gesteld. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het betoog faalt.
6. [appellant sub 2] betoogt voorts dat het plan leidt tot aanzienlijke waardevermindering van zijn woning. Deze waardevermindering heeft hij onderbouwd met een taxatierapport van 26 april 2011.
6.1. De raad stelt dat [appellant sub 2] een verzoek om een tegemoetkoming in planschade kan indienen.
6.2. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.
7. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
8. [appellant sub 3] stelt dat zijn perceel achter de Van Swinderenweg 10 ten onrechte buiten het plangebied is gelaten. Volgens hem dient het perceel in het plan een bedrijfsbestemming te krijgen. Hiertoe voert hij aan dat het perceel tot en met 1994 is gebruikt als bedrijfsperceel. Voorts wijst hij op de brief van het college van burgemeester en wethouders van 15 juli 2008 waaruit blijkt dat een deel van zijn perceel in het bestemmingsplan "Ezinge kern 1979" lag en een bedrijfsbestemming had.
8.1. Ter zitting is toegelicht dat een deel van de gronden van [appellant sub 3] met een oppervlakte van ongeveer 450 m2 in het vorige plan "Ezinge kern 1979" een bedrijfsbestemming had en dat aan het resterende deel van zijn gronden, ongeveer 1045 m2, een agrarische bestemming is toegekend in het bestemmingsplan "Buitengebied". De gronden van [appellant sub 3] zijn in het geheel buiten het thans voorliggende plan gelaten en zullen worden opgenomen in het nog vast te stellen bestemmingsplan "Buitengebied" en daarin naar het zich laat aanzien een agrarische bestemming krijgen, wegens de ligging van de gronden in het buitengebied. Gelet daarop acht de raad een bedrijfsbestemming voor de gronden in het onderhavige plan ongewenst.
8.2. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het grootste deel van het perceel eveneens buiten het vorige bestemmingsplan "Ezinge kern 1979" viel en een agrarische bestemming heeft, alsmede de toelichting van de raad ter zitting dat het gehele perceel in het bestemmingsplan "Buitengebied" zal worden opgenomen. Tussen het perceel en het plangebied bestaat voorts geen onlosmakelijke samenhang die met zich zou brengen dat het perceel in het onderhavige plan moet worden opgenomen. Het betoog faalt.
9. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013
472-767.