ECLI:NL:RVS:2013:BZ7658

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201110916/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van omgevingsvergunning voor schietinrichting wegens ontoelaatbare geluidsbelasting

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 april 2013 uitspraak gedaan over de intrekking van een omgevingsvergunning voor de schietinrichting 'De Snip' in Lopik. Het college van burgemeester en wethouders van Lopik had op 24 augustus 2011 besloten de vergunning, die oorspronkelijk op 11 oktober 1971 was verleend, in te trekken. Dit besluit was genomen op verzoek van belanghebbenden, die zich zorgen maakten over de geluidsbelasting die de schietinrichting veroorzaakte. De Snip, vertegenwoordigd door mr. S.D. van Reenen, heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 5 februari 2013 werd de zaak behandeld. De Snip voerde aan dat zij bereid was maatregelen te nemen om de geluidsbelasting te reduceren, maar het college stelde dat er geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor deze maatregelen was ingediend en dat de voorgestelde maatregelen in strijd waren met het bestemmingsplan. De Raad van State oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten de vergunning in te trekken, gezien de overschrijdingen van de geluidsnormen en de belangen van omwonenden.

De Raad van State concludeerde dat de belangen van de schietvereniging niet opwogen tegen de milieubelangen en dat het college de intrekking van de vergunning terecht had doorgevoerd. Het beroep van De Snip werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor schietinrichtingen om te voldoen aan milieuwetgeving en de belangen van omwonenden.

Uitspraak

201110916/1/A4.
Datum uitspraak: 10 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid "Jachtschietclub De Snip", gevestigd te Bodegraven-Reeuwijk,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Lopik,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2011 heeft het college op verzoek van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] de bij besluit van 11 oktober 1971 aan De Snip verleende vergunning voor het oprichten, in werking brengen en houden van een schietinrichting voor het schieten van kleiduiven aan de Lekdijk Oost 5 te Lopik per 15 oktober 2011 ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft De Snip beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2013, waar De Snip, vertegenwoordigd door mr. S.D. van Reenen en het college, vertegenwoordigd door mr. R.Z.Y. Tan en J. van den Heuvel, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar [belanghebbende A], vertegenwoordigd door mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Utrecht, gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Ingevolge artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo zijn de bepalingen van de Wabo op dit geding niet van toepassing, omdat het verzoek voor inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wettelijke voorschriften vermeld, zoals zij luidden, voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. Ingevolge artikel 8.25, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, voor zover thans van belang, kan het bevoegd gezag een vergunning voor een inrichting geheel of gedeeltelijk intrekken, indien deze ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en toepassing van artikel 8.23 redelijkerwijs daarvoor geen oplossing biedt.
Ingevolge het derde lid kan een belanghebbende, met uitzondering van de vergunninghouder, het bevoegd gezag verzoeken een vergunning met toepassing van het eerste lid in te trekken.
Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, kan het bevoegd gezag in het belang van de bescherming van het milieu beperkingen, waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen of voorschriften aan een vergunning verbinden.
3. Bij uitspraak van 20 april 2011 in zaak nr. 201009672/1/M1 heeft de Afdeling een besluit van het college van 13 juli 2010 tot afwijzing van het verzoek om intrekking van de vergunning vernietigd, omdat het college zich ten onrechte geen oordeel had gevormd over de toelaatbaarheid van de geluidsbelasting door de inrichting. Daarbij heeft zij het college opgedragen een nieuw besluit op het verzoek te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
4. Het college heeft aan het besluit van 24 augustus 2011 ten grondslag gelegd dat de door de inrichting veroorzaakte geluidsbelasting ontoelaatbaar is. Daartoe heeft het in aanmerking genomen dat de waarden die in de Herziening Circulaire Schietlawaai van 17 maart 2006 (hierna: de Circulaire) voor het Rating Sound Level, het berekende geluidsniveau van herhaald hoorbare knallen, uitgedrukt in Lr, worden aanbevolen met 10 tot 38 dB(A) worden overschreden. De waarden die in de Circulaire worden aanbevolen voor het geluidsniveau van een enkelvoudige knal, uitgedrukt in LKnal, worden met meer dan 10 dB(A) overschreden, aldus dat besluit.
5. De Snip voert aan dat zij bereid is het maatregelenpakket te realiseren dat onder meer is omschreven in paragraaf 3.1 van het rapport "Akoestisch onderzoek schietvereniging De Snip" van Van den Bos milieuadvies van 4 juli 2011. Het plaatsen van steile wallen met een hoogte van 8 m en het 30 graden tegen de klok in draaien van de schietbanen vormen wezenlijke onderdelen van dit pakket. Bij realisering ervan wordt de geluidsbelasting van de inrichting zodanig gereduceerd, dat aan de geluidsnormen van de Circulaire wordt voldaan. Met het oog daarop kan de vergunning krachtens artikel 8.23 van de Wet milieubeheer zodanig worden aangepast, dat de inrichting geen ontoelaatbaar nadelige gevolgen voor het milieu meer veroorzaakt. Het college mocht daarom de vergunning niet intrekken, als het heeft gedaan, aldus De Snip.
5.1. Het college heeft in beroep - onbestreden - gesteld dat voor de voorgestelde wijziging van de schietbanen en het plaatsen van de geluidswallen een omgevingsvergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo vereist is. Ten tijde van het besluit van 24 augustus 2011 was geen aanvraag daartoe ingediend. Daarnaast heeft het - in beroep evenmin bestreden - gesteld dat het plaatsen van de geluidswallen strijd oplevert met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Onder die omstandigheden acht het onzeker dat het maatregelenpakket kan worden gerealiseerd. Aangezien de overschrijdingen van de geluidsnormen fors zijn, acht het voorts onwenselijk af te wachten of dat gebeurt. Daarnaast heeft het ter zitting uiteengezet dat, om te beoordelen of de voorgestelde maatregelen het beoogde effect hebben, onderzoek zou moeten worden gedaan naar het plaatselijke achtergrondniveau en een beoordeling zou moeten plaatsvinden. Daarom biedt het stellen van aanvullende voorschriften ter uitvoering van het maatregelenpakket, volgens hem geen oplossing voor de ontoelaatbaar nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt.
Hetgeen De Snip heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid aldus gemotiveerd op dit standpunt heeft kunnen stellen. Derhalve en nu niet in geschil is dat de door de inrichting veroorzaakte geluidsbelasting thans ontoelaatbaar is, faalt het betoog.
6. De Snip betoogt verder dat het besluit van 24 augustus 2011 een toereikende belangenafweging ontbeert. Zo heeft het college miskend dat zij al 40 jaar over een vergunning beschikt en er alles aan doet om overlast te voorkomen. De intrekking bedreigt haar voortbestaan, omdat haar leden zich bij een andere schietvereniging zullen aanmelden. Houders van een wapenverlof moeten een minimaal aantal keer per jaar deelnemen aan schietoefeningen. Voorts was zij met de verhuurder van het terrein, waarop de schietbanen zijn gelegen, overeengekomen dat het huurcontract in ieder geval tot het eind van 2012 zou worden voortgezet. Verder heeft het college miskend dat haar schietbanen belangrijk zijn voor de training van schutters in een olympische discipline en zij bereid is om de openingstijden tijdelijk te verkorten.
In elk geval heeft het college ten onrechte niet volstaan met een gedeeltelijke intrekking ten aanzien van slechts één van de twee schietbanen van de inrichting.
6.1. Ook dat betoog faalt. Bij de beoordeling of het college bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid tot intrekking, dient zijn beleidsvrijheid in acht te worden genomen.
Het college stelt dat de belangen van De Snip die hiervoor onder 6 zijn weergegeven bij de belangenafweging zijn betrokken. De overschrijdingen van de geluidsnormen zijn volgens hem echter zo groot, dat het milieubelang en dat van omwonenden bij het tegengaan van de overlast die daardoor wordt veroorzaakt, prevaleren boven de door De Snip gestelde belangen. Verder heeft het college in de bereidheid van De Snip om tijdelijk de openingstijden te verkorten geen aanleiding hoeven zien om van de intrekking af te zien, omdat dit niet tot een sterke afname van de overschrijdingen van de geluidsnormen leidt. Dat De Snip al 40 jaar over een vergunning beschikt, heeft het college voorts van betekenis geacht bij het bepalen van de termijn waarop de vergunning wordt ingetrokken en heeft het aanleiding gegeven om dat niet per direct te doen.
Het college heeft er niet voor gekozen om de vergunning uitsluitend in te trekken, in zoverre deze betrekking heeft op één van de twee schietbanen, omdat dat er volgens hem niet toe leidt dat de overschrijdingen van de geluidsnormen aanzienlijk afnemen. De Snip heeft dat laatste niet gemotiveerd bestreden.
6.2. Hetgeen De Snip heeft aangevoerd, geeft daarom geen grond voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de vergunning in te trekken, als het heeft gedaan. Voor zover De Snip de contractuele verplichting met haar verhuurder ten aanzien van het schietseizoen van 2012 inroept, wordt overwogen dat het college bij het bepalen van de termijn waarop wordt ingetrokken heeft betrokken dat De Snip haar activiteiten al op dat seizoen heeft ingericht.
De beroepsgronden falen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. R.R. Winter en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2013
402.