201207173/1/A1.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Etaves B.V. en [directeur], gevestigd dan wel wonend te Ter Apel, gemeente Vlagtwedde, (hierna tezamen en enkelvoud: Etaves)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 juli 2012 in zaak nr. 11/1057 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Vlagtwedde.
Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft het college een projectbesluit genomen en bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het gedeeltelijk vergroten van een opslagloods op het perceel [locatie 1] en deels op het perceel [locatie 2] te Ter Apel (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 6 juli 2012 heeft de rechtbank het door Etaves daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Etaves hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college, Etaves en [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2013, waar Etaves, vertegenwoordigd door [directeur], en het college, vertegenwoordigd door A. Reijns en G. Weinans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. J. Zwiers, ter zitting gehoord.
1. Het bouwplan voorziet in het vergroten van de bedrijfsloods op het perceel. Op het perceel [locatie 1] is het bestaande bedrijf [vergunninghouder] gevestigd en op het perceel [locatie 2] is een leegstaande woning, tuinaanleg en enige verharding aanwezig. Ingevolge het bestemmingsplan "Uitbreiding op onderdelen kern Ter Apel 1956" rust op een gedeelte van het perceel de bestemming "Industrie" en ingevolge het bestemmingsplan "Ter Apel - omgeving 't klooster" rust op het andere gedeelte van het perceel de bestemming "Woondoeleinden - W1". Het project is in strijd met het laatstgenoemde bestemmingsplan. Om medewerking aan het project te kunnen verlenen heeft het college een projectbesluit genomen. Etaves B.V. is gevestigd op Ruiten A Kanaal Noord 5b en de bedrijfswoning van haar [directeur] op nr. […]. Het perceel waarop deze woning staat grenst aan het perceel waarop het bouwplan ziet.
2. Etaves betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in de ruimtelijke onderbouwing voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het in redelijkheid een projectbesluit heeft kunnen nemen. Volgens Etaves voorziet het bouwplan in een planologisch ingrijpende wijziging, nu de bestemming "Woondoeleinden" wordt bebouwd voor industriedoeleinden. Zij voert voorts aan dat in de ruimtelijke onderbouwing niet wordt gerept over de milieuhygiënische gevolgen van het bouwplan. Daarin is slechts volstaan met een verwijzing naar de milieuvergunningsprocedure. Het college heeft niet onderkend dat geen milieuvergunning is vereist, aldus Etaves.
2.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing de ruimtelijke inpasbaarheid van het bouwplan onvoldoende onderbouwt. De rechtbank heeft hierbij, in navolging van het college, kunnen betrekken dat het bouwplan is voorzien in een industriële omgeving. Anders dan Etaves stelt wordt in de ruimtelijke onderbouwing in hoofdstuk 3.2 ingegaan op milieuhygienische aspecten, zoals milieuzonering, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water, archeologie en ecologie. Het college heeft in het besluit van 23 augustus 2011 onderkend dat de ruimtelijke onderbouwing ten aanzien van de milieuzonering onjuist was omdat daarin staat dat voor de beoogde bedrijfsuitbreiding een revisie van de milieuvergunning is vereist terwijl de inrichting onder de werking van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (hierna: het Barim) valt. Het college heeft evenwel geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat niet aan de in het Barim neergelegde normen kan worden voldaan.
3. Het betoog van Etaves dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid een projectbesluit heeft kunnen nemen gelet op de te verwachten verkeersoverlast vanwege de toename van het in- en uitrijden van de loods, en de daaruit voortvloeiende belemmering van de bereikbaarheid van de woning van [directeur], faalt. Dat ten gevolge van de uitbreiding van de bestaande loods op het terrein van CHD [vergunninghouder] geen manoeuvreerruimte meer aanwezig is, waardoor mogelijk gebruik zal worden gemaakt van de openbare weg, betekent niet dat het project zal leiden tot een verkeersoverlast die van dien aard is dat het college niet in redelijkheid medewerking aan het project heeft kunnen verlenen. De rechtbank heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat door de verplaatsing van de hefdeur naar de straatkant van het perceel, de op het perceel gelegen mandelige weg minder zal worden gebruikt. Voorts heeft het college hierbij van belang kunnen achten dat het project, blijkens paragraaf 3.2.3. van de ruimtelijke onderbouwing, slechts leidt tot een toename van 20 extra voertuigbewegingen per dag ten opzichte van de bestaande situatie, waarvan slechts 25 procent bestaat uit vrachtwagens en dat bovendien gebruik kan worden gemaakt van een alternatieve route.
4. Verder betoogt Etaves dat het college niet in redelijkheid een projectbesluit heeft kunnen verlenen gelet op haar belangen. Zij voert hiertoe aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de te verwachten overlast door riooloverstort, waterdamp en geluid- en geurhinder.
4.1. Vooropgesteld dient te worden dat de gevolgen van hetgeen anders is gebouwd dan hetgeen is vergund in deze procedure niet aan de orde is. Derhalve dienen de door Etaves gestelde negatieve gevolgen van de op het perceel gerealiseerde loods met nis met behoud van de hefdeur aan de zijkant, buiten beschouwing te blijven.
In hetgeen Etaves voorts heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college, ondanks de door Etaves gestelde te verwachten overlast van riooloverstort, waterdamp, geluid- en geurhinder, in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het nemen van het projectbesluit. Hierbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat het gaat om een uitbreiding van de loods voor opslag. Derhalve zullen geen landbouwspuitmachines worden getest in dit deel van de loods. Voorts is van belang dat de deur aan de voorkant van de loods niet is voorzien ter hoogte van de woning van [directeur]. De rechtbank heeft verder terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college gelet op de gestelde geluidhinder niet in redelijkheid medewerking aan het in geding zijnde project heeft kunnen verlenen. In dit verband heeft het college terecht in aanmerking genomen dat uit een bij de aanvraag voor de oprichtingsvergunning voor de inrichting gevoegd akoestisch onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddelde geluidsniveau van de inrichting op de woning van [directeur] in de dagperiode 37 d(B)A bedraagt en derhalve geen ernstige twijfel bestaat of aan de in artikel 2.17, derde lid, onder f, van het Barim, zoals dat luidde ten tijde van belang, neergelegde geluidsnorm van 55 d(B)A kan worden voldaan. Verder heeft het college van belang kunnen achten dat de woning van [directeur] is gelegen naast een industrieterrein waardoor enige overlast valt te verwachten en dat het bestaande rioleringsstelsel, gelet ook op de relatief kleine omvang van het te realiseren dakoppervlak, voldoende capaciteit heeft om het extra hemelwater te kunnen afvoeren. Niet te verwachten valt dat ten gevolge van de realisering van het bouwplan zodanige gevolgen zullen ontstaan dat het college het projectbesluit niet in redelijkheid heeft kunnen nemen.
5. De weigering van het college bij besluit van 11 december 2012 om over te gaan tot intrekking van de bij besluit van 23 augustus 2011 verleende bouwvergunning wordt niet meegenomen in hoger beroep, nu dit besluit niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals deze luidde ten tijde van belang.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013