201205393/1/A1.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats[,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 19 april 2012 in zaak nr. 11/6020 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen.
Bij besluiten van 17 augustus 2010 heeft het college heeft het college zijn beslissing om op 9 augustus 2010 de in de woningen aan de [locatie 1 en 2] (hierna: de woningen) te Terneuzen aangetroffen hennepkwekerijen af te sluiten van de energievoorziening, te ontmantelen en de daaraan gerelateerde zaken uit de woningen te verwijderen en af te voeren, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college besloten dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellant A] en [appellant B] komen.
Bij besluiten van 15 november 2010 heeft het college de te verhalen kosten op € 2.871,62 per woning vastgesteld.
Bij besluit van 24 januari 2011 heeft het college de door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 24 januari 2011 vernietigd. Tevens heeft zij de bezwaren tegen de besluiten van 15 november 2010 gegrond verklaard en de kosten van de bestuursdwang vastgesteld op een bedrag van € 2.414,49. De rechtbank heeft de bezwaren tegen de besluiten van 17 augustus 2010 ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 24 januari 2011. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2012, waar [appellant A] en [appellant B] bijgestaan door mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg, en het college, vertegenwoordigd door H. Manski, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
1. Vast staat dat is gehandeld in strijd met artikel 7b, tweede lid, aanhef en onder a van de Woningwet in samenhang gelezen met artikel 7.3.2 van de Bouwverordening, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
2. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college hen ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt, nu zij niet wisten of redelijkerwijs konden weten dat de panden als hennepkwekerij werden gebruikt. Hiertoe voeren zij aan dat zij geen professionele verhuurders zijn en zodoende geen uitgebreide administratie hoefden bij te houden en er voor hen geen verplichting was tot het vragen van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie. Voorts voeren zij aan dat zij in 2009 de panden driemaal aan de binnenzijde hebben geïnspecteerd en dat in 2010 de panden meerdere malen aan de buitenkant zijn geïnspecteerd. Voorts was slechts een verhuurperiode van twee maanden verstreken vanaf het moment dat de hennepkwekerijen waren opgezet tot het moment dat zij werden ontmanteld. Zij hadden daarom nog nauwelijks gelegenheid gehad voor een controle van het pand om de hennepkwekerijen te kunnen ontdekken, aldus [appellant A] en [appellant B].
2.1. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 januari 2013 in zaak nr. 201204794/1/A1), mag van de eigenaar van een pand, dat in strijd met de bestemming als hennepkwekerij wordt gebruikt, worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. Hij dient aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat in het pand een hennepkwekerij was ondergebracht.
Niet in geschil is dat [appellant A] en [appellant B] samen drie panden in Terneuzen bezitten en [appellant A] nog één pand in Terneuzen en drie panden in Vlissingen bezit. Daargelaten of [appellant A] en [appellant B] als professionele verhuurders kunnen worden aangemerkt, kunnen gelet op die omvang van het aantal verhuurde panden eisen worden gesteld aan het bijhouden van een administratie. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant A] en [appellant B] niet aan hun plicht hebben voldaan dat zij zich tot op zekere hoogte informeerden over het gebruik van het door hen verhuurde pand. Weliswaar hebben zij een huurovereenkomst en een kopie van een legitimatiebewijs van een huurder overgelegd, maar de huurovereenkomst was ten tijde van de toepassing bestuursdwang reeds verstreken. Voorts waren anders dan in de huurovereenkomst afgesproken de verschuldigde huurpenningen contant betaald. Dit vereist extra aandacht van de verhuurder. Verder hebben zij geen administratie van de ontvangst van de huurpenningen overgelegd. Zij hebben derhalve geen toereikende administratie gevoerd. Anders dan in de door [appellant A] en [appellant B] vermelde uitspraak van 13 januari 2010 in zaak nr. 200901581/1/H1, had de verhuurder in die zaak meerdere bezoeken aan het betrokken pand had gebracht, waarbij hij de aldaar ondergebrachte hennepkwekerij niet heeft kunnen ontdekken omdat deze verborgen was achter een valse achterwand. Daarentegen hebben [appellant A] en [appellant B] sinds de inspecties in 2009 de panden niet meer van de binnenzijde geïnspecteerd. De omstandigheid dat de hennepkwekerij pas twee maanden voor het toepassen van de bestuursdwang in het pand was ondergebracht, is daardoor niet relevant.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat [appellant A] en [appellant B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet wisten of niet konden weten dat de woning als hennepkwekerij werd gebruikt en hen derhalve terecht als overtreder aangemerkt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013