ECLI:NL:RVS:2013:BZ7713

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207795/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • P.M.M. Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor alleenstaande ouder met kind in problematische woonsituatie

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. [appellante], een alleenstaande ouder, heeft op 7 juli 2011 een urgentieverklaring aangevraagd op sociale en medische gronden, omdat zij met haar kind bij haar moeder woont en de woning problematisch is door afgesloten gas en elektriciteit. Het college heeft de aanvraag afgewezen, wat leidde tot een bezwaar dat ook ongegrond werd verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft op 6 juli 2012 het beroep van [appellante] tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 17 april 2013 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen levensbedreigende of levensontwrichtende situatie was die een urgentieverklaring rechtvaardigde. [appellante] voldeed niet aan de voorwaarden zoals gesteld in de Uitvoeringsinstructie voor het verkrijgen van een urgentieverklaring. De rechtbank had terecht overwogen dat [appellante] niet dakloos was, geen schoolgaande kinderen had en niet in een situatie van geweld of bedreiging verkeerde. Bovendien was [appellante] in staat om zelfstandig te functioneren.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De zaak benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent urgentieverklaringen en de noodzaak voor aanvragers om aan specifieke voorwaarden te voldoen.

Uitspraak

201207795/1/A3.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2012 in zaak nr. 12/8 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 13 juli 2011 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2011 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.H. van der Hijden, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2010 (hierna: de Huisvestingsverordening) kan een urgentieverklaring worden verleend indien de aanvrager in een acute noodsituatie verkeert of op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft.
Ingevolge artikel 63 kan het college afwijken van de verordening ten gunste van de aanvrager indien toepassing van de verordening naar zijn mening tot een bijzondere hardheid leidt.
Volgens paragraaf 2 van de Uitvoeringsinstructie 5 Urgentieverklaring en medische indicatie (hierna: de Uitvoeringsinstructie) is een urgentieverklaring bedoeld voor mensen die vanwege een levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie, buiten hun schuld, dringend een (andere) woning nodig hebben, er alles aan gedaan hebben om het probleem op te lossen en zelf niet de mogelijkheid hebben een woning op redelijke termijn te vinden.
Volgens paragraaf 3 wordt de urgentieverklaring afgewezen als de aanvrager niet voldoet aan de gestelde voorwaarden of als de aanvrager gebruik kan maken van voorliggende voorzieningen.
Volgens paragraaf 4.2 kan een urgentieverklaring om medische of sociale redenen worden verleend. Op grond van sociale en/of medische omstandigheden kan een urgentieverklaring worden verleend indien sprake is van een levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie die alleen opgelost kan worden met (andere) zelfstandige huisvesting op zeer korte termijn. De aanvrager dient zelf zijn levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal. De aanvrager dient tenminste twee jaar in Amsterdam te wonen en het feitelijk woonadres komt overeen met het adres in de Gemeentelijke Basisadministratie, tenzij de aanvrager beschikt over een postadres van Dienst Werk en Inkomen. Aanvrager dient buiten eigen schuld en toedoen in een urgente woonsituatie te verkeren en de aanvrager dient psychisch in staat te zijn zelfstandig te wonen, dat wil zeggen, er is door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: GGD) geen contra-indicatie verstrekt voor het zelfstandig kunnen wonen.
Volgens paragraaf 4.2, onder a, wordt onder medische of sociale redenen waarop iemand dringend woonruimte nodig heeft een woonsituatie verstaan die naar het oordeel van het college door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor een of meer leden van het huishouden dreigt, dan wel dat een of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en zelf niet is staat is dit op te lossen. Van levensbedreiging of levensontwrichting is sprake wanneer de aanvrager (of een van de leden van het huishouden), in samenhang met ernstige woonproblemen, niet meer in staat is zelfstandig te functioneren. Een zelfstandige woning is in dat geval (een substantieel deel van) de oplossing. Tot levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituaties worden gerekend ernstige (chronische) medische redenen, dakloos met kinderen door echtscheiding of beëindiging van samenwoning, inwonend gezin met schoolgaande kinderen, te hoge woonlasten en geweld of bedreiging.
Volgens paragraaf 4 van het Protocol Aandachtsgroepen Wonen 2010 is een startend gezin zonder eigen woning geen reden voor het verstrekken van een urgentieverklaring, tenzij de situatie gepaard gaat met levensontwrichtende en levensbedreigende omstandigheden.
2. [appellante] is een alleenstaande ouder en woont met haar kind, geboren in 2010, bij haar moeder aan de [locatie] te Amsterdam. Vanwege betalingsachterstanden van de hoofdhuurder, de moeder van [appellante], zijn gas en elektriciteit afgesloten. [appellante] heeft op 7 juli 2011 een urgentieverklaring aangevraagd op sociale en medische gronden. Het college heeft het bezwaar tegen de afwijzing van deze aanvraag ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan het advies van G. Knispel, GGD-arts, van 24 november 2011 ten grondslag gelegd. De GGD-arts concludeert dat er geen ernstige psychische en/of medische problematiek bij [appellante] en haar kind aanwezig is, op grond waarvan een urgentieverklaring verstrekt moet worden en hij acht [appellante] in staat zelf een oplossing voor haar woonprobleem te vinden.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich geen levensbedreigende dan wel levensontwrichtende situatie voordoet. De woning is afgesloten van gas en elektriciteit, waardoor er geen warm water is. Hierdoor kan zij niet goed eten bereiden en bewaren. Zij kan de persoonlijke hygiëne van haarzelf en haar kind niet waarborgen. De woning is moeilijk schoon te houden en vocht in de woning zorgt voor schimmel. Een dergelijke situatie is wel degelijk levensontwrichtend. Daarbij komt dat de moeder van [appellante] terug wil naar Afrika. Het is niet aannemelijk dat zij dan in de woning mag blijven, aldus [appellante].
3.1. Niet in geschil is dat de woonsituatie van [appellante] ten tijde van het besluit op bezwaar problematisch en onwenselijk was, maar ze had woonruimte. Zij voldeed niet aan de in de Uitvoeringsinstructie genoemde voorwaarden voor het verkrijgen van een urgentieverklaring. [appellante] was niet dakloos, had geen schoolgaande kinderen en had niet te maken met geweld of bedreiging. Daarbij komt dat [appellante] in staat was zelfstandig te functioneren en zij en haar kind niet in levensgevaar verkeerden. Het college mocht daarom aannemen dat [appellante] niet zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast was dat een urgentieverklaring gerechtvaardigd was. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ze niet in de woning kan blijven als haar moeder naar Afrika terugkeert. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich geen levensbedreigende dan wel levensontwrichtende situatie voordeed.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er voor haar een voorliggende voorziening aanwezig was. Zij voert hiertoe aan dat zij niet tot de doelgroep van de opvang Alexandria behoort. Alexandria is bedoeld voor jonge vrouwen en moeders met psychosociale of relationele problemen en die niet beschikken over een adequaat sociaal netwerk. De hulp bestaat uit een combinatie van wonen en begeleiding. Zij heeft echter geen begeleiding nodig. Ze heeft slechts een woonprobleem. Ze kan goed met haar inkomsten omgaan, ze heeft geen relationele problemen, ze heeft geen hulp nodig bij de opvoeding van haar kind en heeft een nuttige dagbesteding, namelijk werk en studie. Afgezien van haar woonprobleem, heeft zij geen hulpvragen, zoals ook volgt uit de brieven van GGD Amsterdam VoorZorg van 20 april 2011 en 17 augustus 2011. Alexandria is derhalve niet geschikt voor haar, aldus [appellante].
4.1. Niet in geschil is dat [appellante] terecht kon bij Alexandria. Daargelaten of de aangeboden hulpverlening voor haar geschikt was, was zij reeds bij Alexandria geïndiceerd en kon zij daar wonen, voorzien van alle nutsvoorzieningen. [appellante] heeft zelf bewust de keuze gemaakt dit aanbod niet aan te nemen en derhalve in een woning zonder gas en elektra te blijven. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat een voorliggende voorziening voor [appellante] beschikbaar was.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt voorts dat geen recht gedaan is aan de rechten van het kind. Het college heeft met de afwijzing van haar aanvraag om een urgentieverklaring verscheidene artikelen van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) geschonden en geweigerd de verantwoordelijkheid te nemen voor de verplichtingen die het heeft op basis van dit verdrag. Daarnaast maakt het college inbreuk op haar recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven zoals neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus [appellante].
5.1. Voorts voert [appellante] aan dat zij medische klachten heeft. Sinds een val van de trap tijdens haar zwangerschap heeft [appellante] chronische rugklachten en gaat traplopen moeizaam.
5.2. [appellante] heeft deze gronden en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom deze betogen niet reeds bij de rechtbank konden worden aangevoerd, en [appellante] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dienen deze betogen buiten beschouwing te blijven.
6. Tot slot beroept [appellante] zich op de hardheidsclausule. De rechtbank heeft miskend dat een strikte toepassing van de verordening voor haar een onbedoelde en onvoorziene buitengewoon onbillijke uitwerking heeft, aldus [appellante].
6.1. Ook dit betoog kan niet slagen. In het licht van hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, heeft de rechtbank voor toepassing van de hardheidsclausule terecht geen aanleiding gezien.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013
582-773.