ECLI:NL:RVS:2013:BZ7715

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201208590/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • G.J. Deen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor balkonkozijn in Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van de appellant tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 19 september 2011, betrof de vervanging en verplaatsing van een balkonkozijn aan een appartementencomplex in Den Haag. De appellant, wonend te Den Haag, was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college zich op het advies van de welstandscommissie mocht baseren, omdat dit advies volgens hem op onzorgvuldige wijze tot stand was gekomen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 2 april 2013, waarbij de appellant in persoon en vertegenwoordigers van het college, alsook de vergunninghouder, aanwezig waren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college zich op het positieve advies van de welstandscommissie kon baseren, ondanks dat het aanvankelijk negatief was. De welstandscommissie had haar advies herzien op basis van nadere informatie over een eerder bouwplan uit 2005.

De appellant betoogde dat de welstandscommissie niet op zorgvuldige wijze had geadviseerd, omdat er geen collegiaal overleg had plaatsgevonden en het bouwplan in strijd was met de welstandscriteria. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht geen aanknopingspunten had gezien om de appellant in zijn betoog te volgen. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat de welstandscommissie de eerdere verbouwing bij de beoordeling van het bouwplan mocht betrekken.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201208590/1/A1.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 augustus 2012 in zaak nr. 12/2095 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2011 heeft het college [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het vervangen en verplaatsen van een balkonkozijn aan de [locatie] te Den Haag.
Bij besluit van 20 januari 2012 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2013, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.F.P. Larive-Bonsen en ir. A.C, van der Ven, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan strekt tot vervanging van een balkonkozijn in de zijgevel van het appartementencomplex Résidence Château Bleu. Daarbij zal het kozijn naar het gevelvlak worden verplaatst, waardoor het balkon kleiner wordt en niet langer inspringt in de gevel. Het college heeft in 2005 met betrekking tot het desbetreffende appartement bouwvergunning verleend voor een bouwplan dat strekte tot vervanging en verplaatsing van een balkonkozijn in de achtergevel. Dit bouwplan is gerealiseerd.
2. Het college heeft aan het besluit van 19 september 2011 een positief advies van de welstands- en monumentencommissie ten grondslag gelegd. Nadat de welstandscommissie aanvankelijk negatief had geadviseerd, heeft zij op grond van nadere informatie over de vervanging en verplaatsing in 2005 op 31 augustus 2011 alsnog positief over het bouwplan geadviseerd. Volgens dit advies is het voorgestelde kozijnprofiel ter vervanging van het balkonkozijn in de zijgevel van het woongebouw in schaal, verschijningsvorm, profilering, detaillering en in positionering voldoende passend in de architectuur. In bezwaar heeft de voorzitter van de welstandscommissie het college bij brief van 19 december 2011 een nadere toelichting op dat advies gegeven.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te oordelen dat het college zich op het advies van de welstandscommissie heeft mogen baseren, heeft miskend dat dat advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat daaraan geen collegiaal overleg ten grondslag ligt, hoewel het oordeel aanvankelijk negatief was, en het bouwplan in strijd is met onderdeel "Het verzorgde gevelbeeld van Den Haag" uit de "De Welstandsnota van Den Haag". Omdat de hierin opgenomen welstandscriteria voor nieuwe kozijnen ook in 2005 van toepassing waren, is destijds ten onrechte bouwvergunning verleend. De welstandscommissie heeft daarom bij de advisering hiermee ten onrechte rekening gehouden, aldus [appellant].
3.1. In de welstandsnota is vermeld dat zogenoemd collegiaal overleg via het secretariaat kan worden aangevraagd, wanneer de commissie negatief over een aanvraag heeft geadviseerd. Voorts is vermeld dat de commissie het advies tijdens dit informele overleg toelicht en de aanvrager een aangepast voorstel kan bespreken.
De rechtbank heeft onder die omstandigheden terecht geen aanknopingspunten gezien om [appellant] te volgen in het betoog dat bij dit overleg een architect aanwezig dient te zijn en het bouwplan moet worden aangepast en het overleg op 17 augustus 2011 van de welstandscommissie met [vergunninghouder] niet voldoet als collegiaal overleg in de zin van de welstandsnota. In zoverre faalt het betoog.
3.2. In het onderdeel "Het verzorgde gevelbeeld van Den Haag" van de welstandsnota wordt Den Haag onderverdeeld in een aantal clusters van wijken. Weliswaar is de buurt waarin het bouwplan is voorzien in cluster 1&3 ingedeeld, maar het college heeft de in voormeld onderdeel opgenomen welstandscriteria voor kozijnen in dit geval terecht niet van toepassing geacht, omdat het appartementencomplex zelf niet in het cluster is ingedeeld. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de welstandscommissie het bouwplan ten onrechte aan het onderdeel "Algemeen toetsingskader" van de welstandsnota heeft getoetst. Zij heeft in hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat de welstandscommissie de in 2005 gerealiseerde verbouwing niet bij de beoordeling van het bouwplan mocht betrekken en hiertoe terecht in aanmerking genomen dat niet ter beoordeling staat of destijds terecht bouwvergunning is verleend.
Nu [appellant] niet heeft gesteld dat het bouwplan niet aan de toepasselijke welstandscriteria in het "Algemeen toetsingskader" voldoet en geen deskundigenbericht heeft overgelegd ter toelichting van zijn betoog dat het positieve welstandsadvies niet aan de vergunningverlening ten grondslag mocht worden gelegd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op basis van het advies op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan aan de redelijke eisen van welstand voldoet.
Het betoog faalt ook voor het overige.
4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen vergunning mocht verlenen, omdat de Auteurswet realisering van het bouwplan niet toestaat, faalt evenzeer. Ingevolge artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noch anderszins is dit een grond om een aanvraag om verlening van omgevingsvergunning af te wijzen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013
604.