ECLI:NL:RVS:2013:BZ7722

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201205924/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden gedoogstatus voor permanent bewonen recreatiewoning

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo op 13 december 2010 de aanvraag van [wederpartij] voor een persoonsgebonden gedoogstatus ten behoeve van het permanent bewonen van een recreatiewoning afgewezen. Het college verklaarde op 1 juli 2011 het bezwaar van [wederpartij] tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk. De rechtbank Zutphen heeft op 9 mei 2012 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard, het besluit van 1 juli 2011 vernietigd en het college opgedragen om opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 februari 2013 is de zaak behandeld. Het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Oosterveer en mr. L.M. Jonker, en [wederpartij], bijgestaan door mr. C.A. Boeve, hebben hun standpunten toegelicht. Het college betoogde dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij] niet in de gelegenheid was gesteld om het verzuim in zijn bezwaarschrift te herstellen. De rechtbank had volgens het college buiten de omvang van het geding getreden door een brief van 7 maart 2011 bij haar beoordeling te betrekken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat [wederpartij] niet in verzuim was. Het college had [wederpartij] niet de benodigde stukken verstrekt, waardoor hij niet in staat was om de gronden van zijn bezwaar tijdig in te dienen. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201205924/1/A1.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 9 mei 2012 in zaak nr. 11/1206 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Ermelo,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 13 december 2010 heeft het college de aanvraag van [wederpartij] om een persoonsgebonden gedoogstatus ten behoeve van het permanent bewonen van een recreatiewoning afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 9 mei 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 juli 2011 vernietigd en bepaald dat het college op het bezwaarschrift beslist met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.A. Oosterveer en mr. L.M. Jonker, beiden werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. C.A. Boeve, advocaat te Putten, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), bevat het bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar.
Ingevolge artikel 6:6 kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens het college is de rechtbank buiten de omvang van het geding getreden door zijn brief van 7 maart 2011, gericht aan [wederpartij], bij haar beoordeling van de vraag of [wederpartij] in de gelegenheid is gesteld om het verzuim in het bezwaarschrift te herstellen, te betrekken. Het college voert voorts aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [wederpartij] niet in de gelegenheid is gesteld om het verzuim in zijn bezwaarschrift te herstellen, nu hij uit anderen hoofde in het bezit was van de stukken die op het besluit van 13 december 2010 betrekking hadden.
3. [wederpartij] heeft het college in zijn bezwaarschrift van 12 januari 2011 gevraagd om toezending van de stukken die betrekking hebben op het besluit van 13 december 2010. Voorts heeft hij in die brief verzocht hem een termijn van zes weken, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de stukken, te geven voor het indienen van de gronden. Bij brief van 11 februari 2011 heeft het college [wederpartij] tot en met 7 maart 2011 de gelegenheid geboden om de gronden in te dienen. Het college heeft daarbij niet expliciet gereageerd op het verzoek van [wederpartij] om de stukken toe te sturen. Bij brief van 4 maart 2011 heeft [wederpartij] verzocht de termijn voor het indienen van gronden te verlengen, omdat hij de gevraagde stukken nog niet had ontvangen. Bij brief van 7 maart 2011 heeft het college aan [wederpartij] medegedeeld dat hij de stukken reeds in zijn bezit heeft in het kader van een andere procedure. Voorts is bij die brief een afschrift toegezonden van het ambtelijk advies aan het college. Het college heeft geen nieuwe termijn geboden voor het indienen van gronden.
Anders dan het college betoogt, is de rechtbank niet buiten de omvang van het geding getreden door de brief van 7 maart 2011, onderdeel van de correspondentie tussen partijen in dit geschil, bij haar beoordeling te betrekken. In beroep is [wederpartij] opgekomen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar met als grond dat het college heeft miskend dat hij niet in verzuim is. Aan [wederpartij] is weliswaar een termijn geboden om de gronden van zijn bezwaar in te dienen maar hij heeft, ondanks zijn verzoek daartoe, geen inzage gekregen in de stukken die ten grondslag liggen aan het besluit van 13 december 2010. In afwachting van een reactie op zijn verzoek om toezending van de stukken mocht [wederpartij], ondanks de gestelde termijn, het indienen van de gronden van bezwaar opschorten tot na de ontvangst van de stukken dan wel van een reactie op zijn verzoek. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat het college het bezwaarschrift van [wederpartij] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet indienen van gronden.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Koeman w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013
407-776.