ECLI:NL:RVS:2013:BZ7724

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207763/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor nissenhut en garage-uitbreiding in Sprundel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep van de appellant tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Rucphen ongegrond werd verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 13 mei 2011, betrof het plaatsen van een nissenhut en het uitbreiden van een garage op een perceel in Sprundel. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, omdat het bouwplan in overeenstemming was met de relevante wetgeving en bestemmingsplannen.

De appellant, wonend te Sprundel, stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat voor het oprichten van de nissenhut en de uitbreiding van de garage geen vergunning vereist was. Hij betoogde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Kom Sprundel", dat een maximale oppervlakte van 100 m² voor bijgebouwen toestaat, terwijl het bouwplan voorzag in twee bijgebouwen met een totale oppervlakte van 397,6 m² buiten het bebouwingsvlak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 maart 2013. De appellant werd vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, terwijl het college werd vertegenwoordigd door M.W.C. Gijzen. De vergunninghouder was vertegenwoordigd door mr. T. van Riel. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het bouwplan strekte tot oprichting van bijbehorende bouwwerken en dat de vergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan kon worden verleend. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201207763/1/A1.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sprundel, gemeente Rucphen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 juni 2012 in zaak nr. 11/5520 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2011 heeft het college [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een nissenhut en het uitbreiden van de garage op het perceel [locatie] te Sprundel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 13 september 2011, voor zover thans van belang, heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en opnieuw omgevingsvergunning verleend, nu met een andere motivering.
Bij uitspraak van 14 juni 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, en het college, vertegenwoordigd door M.W.C. Gijzen, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. T. van Riel, advocaat te Breda, gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Sprundel", omdat het voorziet in de oprichting van twee bijgebouwen met een totale oppervlakte van 397,6 m² buiten het bebouwingsvlak, terwijl ingevolge het bestemmingsplan maximaal 100 m² is toegestaan.
Het college heeft krachtens artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), alsmede artikel 4, aanhef en eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II, voor realisering van het bouwplan omgevingsvergunning verleend. Ten aanzien van de activiteit bouwen heeft het zich daartoe op het standpunt gesteld dat daarvoor ingevolge artikel 2.3 van het Bor, gelezen in verbinding met artikel 3, eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II, geen omgevingsvergunning is vereist.
2. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank, door te overwegen dat voor het oprichten van de nissenhut en de uitbreiding van de garage geen vergunning is vereist en het college bevoegd was om de vergunning voor het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan te verlenen, ten onrechte heeft aangenomen dat het bouwplan in het oprichten van bijbehorende bouwwerken, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de bij het Bor behorende Bijlage II, voorziet.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bouwplan strekt tot oprichting van bijbehorende bouwwerken in voormelde zin. Het hoofdgebouw op het perceel is de woning. De bouwwerken, waar het bouwplan op ziet, worden gebruikt als stallingsruimte voor auto’s en een motor, alsmede de oldtimer tractoren die [vergunninghouder] hobbymatig verzamelt. Voorts wordt de nissenhut gebruikt als opslagruimte voor kachelhout voor de in de woning en de garage aanwezig houtkachels. Gelet hierop, zijn de bouwwerken, nu het gebruik daarvan planologisch gerelateerd is aan dat van het hoofdgebouw, functioneel daarmee verbonden. Nu voorts niet is gesteld dat niet aan de overige in de in rechtsoverweging 1 vermelde bepalingen gestelde eisen is voldaan, heeft de rechtbank terecht overwogen dat voor het oprichten van de bouwwerken geen vergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wabo vereist is en het college voor gebruik ervan in strijd met het bestemmingsplan vergunning kon verlenen.
3. Het college heeft aan de verlening ten grondslag gelegd dat het perceel niet in een reguliere woonwijk is gelegen. Daartoe heeft het in aanmerking genomen dat de achtertuin achter de woning op het perceel 110 m diep is en aan gronden in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nijverheid 2009" grenst. Voorts heeft het in aanmerking genomen dat de percelen in de Koekoekstraat in het verleden bestemd zijn geweest voor bedrijfsdoeleinden en als gevolg daarvan op diverse percelen forse bijgebouwen staan. Ter zitting heeft het nader toegelicht dat het ook in aanmerking heeft genomen dat de bouwwerken reeds geruime tijd op het perceel aanwezig waren.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen omgevingsvergunning voor het gebruik in strijd met het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Hij stelt daartoe, onder verwijzing naar door hem overgelegde foto’s, dat de achtertuin van het perceel, anders dan het college heeft aangenomen, niet direct op een bedrijventerrein aansluit. Voorts stelt hij, onder verwijzing naar de plankaart en de bij de aanvraag overgelegde situatietekening, dat op de percelen, anders dan het college heeft aangenomen, geen forse bijgebouwen aanwezig zijn. Ten slotte voert hij aan dat het college het besluit om de nissenhut in strijd met de aanduiding "W(z)" op het perceel toe te staan niet toereikend heeft gemotiveerd.
4.1. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank hem ten onrechte niet is gevolgd in het betoog dat het college in redelijkheid geen omgevingsvergunning voor het gebruik van de bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Hiertoe wordt overwogen dat is gebleken dat, zoals het college heeft gesteld, de tuin aan het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nijverheid 2009" grenst en in het gebied, waartoe het perceel behoort, meerdere percelen met forse bijgebouwen aanwezig zijn. Nu het gedeelte van het perceel, waar de nissenhut is voorzien, voorts niet de aanduiding "W(z)" bevat, is het bouwplan niet met het bestemmingsplan in strijd en hoefde het college niet te motiveren, waarom hiervan wordt afgeweken.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013
407-712.