?201208196/1/R2.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Angeren, gemeente Lingewaard,
de raad van de gemeente Lingewaard,
verweerder.
Bij besluit van 28 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Maliebaan-Roode Wald" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2013, waar [appellant] en de raad vertegenwoordigd door B.M. Appels zijn verschenen. Voorts is daar gehoord A. Schuring.
1. Met het plan wordt beoogd woningbouw nabij de Zahnstraat mogelijk te maken.
2. [appellant] stelt dat het plan niet voorziet in een behoefte nu de woningbouwbehoefte in Angeren volgens een enquête van Strijdbaar Angeren niet 52 maar 35 woningen bedraagt.
2.1. De raad betoogt dat uit het rapport "Woningmarkt-behoeftenonderzoek" (hierna: Behoeftenonderzoek) van de Stec-groep uit november 2011 blijkt dat in Angeren van 2011 tot 2019 behoefte is aan 52 woningen.
2.2. Het plan voorziet in de mogelijkheid tot de realisatie van maximaal zeven woningen. Uit het Behoeftenonderzoek blijkt dat de woningbouwbehoefte voor Angeren uit 52 wooneenheden bestaat. Volgens de raad is met inbegrip van de in het plan voorziene woningen voorzien in totaal 41 woningen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat geen behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen.
3. [appellant] stelt dat het onderzoek naar de aanwezigheid van ransuilen en vleermuizen in het plangebied onzorgvuldig is. Hij wijst erop dat, anders dan uit het onderzoek blijkt, de ransuil en vleermuizen wel degelijk in het plangebied aanwezig zijn. [appellant] betoogt voorts dat op de vooravond van het onderzoek luide muziek werd afgespeeld in de in het plangebied aanwezige schuren. De ransuilen zijn daardoor tijdelijk verjaagd, aldus [appellant].
3.1. De raad stelt zich onder verwijzing naar de "Natuurtoets woningbouw Maliebaan te Angeren" door Grontmij van 28 februari 2008 (hierna: natuurtoets), het "Nader onderzoek Vleermuizen Zahnstraat 19, te Angeren" door Ekoza van 8 september 2010 (hierna: nader onderzoek) en de "Veldcheck bever en ransuilen Roode Wald / Maliebaan te Angeren" door Ekoza van 4 mei 2012 (hierna: veldcheck) op het standpunt dat er geen nestplaatsen in het gebied zijn aangetroffen en dat van de aanwezigheid van ransuilen niet is gebleken.
3.2. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
3.3. Uit de natuurtoets blijkt dat niet uitgesloten kan worden dat in het plangebied verblijfsplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. In de natuurtoets wordt een nader onderzoek naar vleermuizen aanbevolen.
Uit het nader onderzoek blijkt dat, alhoewel er enkele foeragerende gewone dwergvleermuizen in het plangebied zijn aangetroffen, het niet aannemelijk is dat deze verblijfplaats hebben in één van de in het plangebied aanwezige schuren. Nu het verdwijnen van het aanwezige groen voorts van tijdelijke aard is, zijn er volgens het nader onderzoek geen negatieve effecten voor de dwergvleermuis te verwachten.
Uit de veldcheck blijkt dat er geen nesten van ransuilen in het plangebied zijn aangetroffen, noch zijn andere sporen van de ransuil aangetroffen die wijzen op min of meer frequent gebruik van het plangebied. Daarbij is voorts geconcludeerd dat het kermissterrein zelf ongeschikt is als leefgebied voor de ransuil omdat het verhard is.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat genoemde rapporten gebreken dan wel leemten in kennis vertonen. De raad heeft genoemde rapporten dan ook aan het plan ten grondslag kunnen leggen. In dit verband wijst de Afdeling erop dat ter zitting is gebleken dat het door [appellant] waargenomen nest buiten het plangebied is gelegen en dat uit de veldcheck blijkt dat de ransuil niet foerageert in het plangebied.
Gelet op de conclusies van de natuurtoets, het nader onderzoek en de veldcheck heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw niet op voorhand aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Het betoog faalt.
4. [appellant] vreest dat de in het plangebied gelegen sloot voor het lozen van afval zal worden gebruikt. [appellant] wijst er in dit verband op dat in het verleden reeds lozingen hebben plaatsgevonden.
4.1. De Afdeling overweegt dat voor zover [appellant] vreest voor lozingen, dit ziet op handhaving van de ter zake geldende regels, hetgeen in deze procedure niet aan de orde kan komen.
5. [appellant] vreest dat het plan ertoe zal leiden dat zijn woning met de auto onbereikbaar wordt. Daartoe stelt [appellant] dat hij vreest dat auto’s voor zijn inrit zullen parkeren.
5.1. De raad stelt dat hij het plan naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] zodanig heeft aangepast dat de ontsluiting van het perceel van [appellant] ook tijdens de realisatie van het plan gewaarborgd is. Voorts stelt de raad dat het verboden is om voor een inrit te parkeren. Tegen overtreding van dat verbod zal handhavend opgetreden worden.
5.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks dat het perceel van [appellant] grotendeels grenst aan gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied", deze niet op afdoende wijze kan worden ontsloten. Voorts heeft [appellant] ter zitting erkend dat zijn garage goed bereikbaar blijft en dat hij zijn auto op circa 10 meter van zijn perceelsopgang kan parkeren.
[appellant] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat het plan tot zodanige parkeerhinder zal leiden dat de raad daar een doorslaggevende betekenis aan had moeten toekennen. Wat betreft het betoog dat in het verleden hinderlijk geparkeerd is in de nabijheid van de inrit van [appellant], overweegt de Afdeling dat dit ziet op handhaving van de ter zake geldende regels, hetgeen in deze procedure niet aan de orde kan komen.
6. [appellant] betoogt dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende alternatieve woningbouwlocaties zijn betrokken.
6.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad alternatieve locaties onvoldoende in de belangafweging heeft betrokken. De raad heeft ter zitting toegelicht dat bij hem geen geschikte locaties bekend zijn met een zelfde aard en omvang als het plangebied en die bovendien binnen een afzienbare termijn tot ontwikkeling kunnen worden gebracht. De raad heeft er in dit verband op gewezen dat het onderhavige plan een inbreidingslocatie betreft, terwijl de door [appellant] genoemde alternatieven zouden leiden tot een door de raad ongewenste intensivering van het gebruik van het buitengebied.
7. Voor het overige heeft [appellant] zich in het beroepschrift beperkt tot een herhaling van de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013