201200757/1/A3.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Zwarte Kip Advocatuur B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2011 in zaak nr. 10/6351 in het geding tussen:
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland,
thans: de korpschef van politie.
Bij besluit van 8 oktober 2010 heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat hij geen dwangsom heeft verbeurd, omdat hij tijdig een besluit heeft genomen op het verzoek van Zwarte Kip Advocatuur om openbaarmaking van documenten.
Bij besluit van 13 december 2010 heeft de korpsbeheerder, voor zover thans van belang, het door Zwarte Kip Advocatuur daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 8 oktober 2010 inhoudelijk gehandhaafd en het bezwaar gericht tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2011 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door Zwarte Kip Advocatuur daartegen ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het standpunt dat geen dwangsom is verbeurd, ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking, gegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Zwarte Kip Advocatuur hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2013, waar Zwarte Kip Advocatuur, vertegenwoordigd door [statutair directeur], en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. S. Fransen-Rabbering, werkzaam bij de politie, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Ingevolge artikel 4:18 stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 4 wordt de verzoeker, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, beslist het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk op het verzoek om informatie, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
2. Bij brief van 20 februari 2010 heeft Zwarte Kip Advocatuur bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: CVOM) een verzoek ingediend om informatie neergelegd in documenten die betrekking hebben op een beschikking met nummer 1062 5421 3765 4030, die is opgelegd in verband met een geconstateerde snelheidsovertreding (hierna: de verkeersboete). De CVOM heeft op 9 maart 2010 op het verzoek beslist voor zover dat betrekking had op documenten die bij haar berustten. Die documenten zijn openbaar gemaakt en aan Zwarte Kip Advocatuur verstrekt. Voor zover het verzoek betrekking had op documenten die niet bij haar berustten, heeft de CVOM het verzoek vervolgens, op voet van artikel 4 van de Wob, doorgezonden naar de politieregio Amsterdam-Amstelland. De korpsbeheerder heeft bij besluit van 21 maart 2010 aan Zwarte Kip Advocatuur verschillende documenten verstrekt die betrekking hebben op de verkeersboete.
Bij brief van 21 april 2010 heeft Zwarte Kip Advocatuur de CVOM te kennen gegeven dat nog niet op al haar verzoeken was beslist en verzocht de door haar gevraagde documenten alsnog binnen twee weken openbaar te maken. De CVOM heeft Zwarte Kip Advocatuur bij brief van 29 juni 2010 bericht dat haar brief van 21 april 2010 is doorgestuurd naar de korpsbeheerder. Bij brief van 26 augustus 2010 heeft Zwarte Kip Advocatuur de korpsbeheerder te kennen gegeven dat hij nog steeds niet op al haar verzoeken heeft beslist en de maximale dwangsom van € 1.260,00 heeft verbeurd. Zwarte Kip Advocatuur verzoekt daarbij om vaststelling van een dwangsombeschikking.
3. Bij besluit van 13 december 2010 heeft de korpsbeheerder zijn standpunt dat hij geen dwangsom heeft verbeurd, gehandhaafd. Daartoe heeft hij erop gewezen dat hij op 21 maart 2010 op het verzoek van Zwarte Kip Advocatuur heeft beslist en dat dat besluit binnen de beslistermijn is genomen.
4. Zwarte Kip Advocatuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpsbeheerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij geen dwangsom heeft verbeurd. Zij voert hiertoe aan dat haar brief van 20 februari 2010 negen verzoeken op grond van de Wob bevat. Op twee van die verzoeken heeft de CVOM op 9 maart 2010 beslist. Op de rest van de verzoeken diende de korpsbeheerder nog een besluit te nemen. De korpsbeheerder heeft op drie van de negen verzoeken echter geen besluit genomen. De rechtbank heeft volgens Zwarte Kip Advocatuur miskend dat haar negen verzoeken moeten worden gezien als afzonderlijke verzoeken. Anders zou het bestuursorganen worden toegestaan om op bepaalde verzoeken niet te reageren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd, omdat binnen de beslistermijn op andere verzoeken wel een besluit is genomen. Dit zou volgens Zwarte Kip Advocatuur in strijd zijn met het doel van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. Dit zou er tevens toe leiden dat verzoekers, indien zij om meer documenten vragen, evenzoveel brieven dienen te sturen teneinde op ieder verzoek een besluit af te dwingen, hetgeen volgens Zwarte Kip Advocatuur niet wenselijk is. De rechtbank heeft daarnaast ten onrechte overwogen dat de korpsbeheerder de openbaarmaking van voormelde drie documenten impliciet heeft geweigerd. Bestuursorganen mogen volgens Zwarte Kip Advocatuur niet impliciet op een verzoek beslissen, maar dienen dit juist expliciet te doen. Gelet hierop heeft de rechtbank volgens Zwarte Kip Advocatuur ten onrechte geoordeeld dat de korpsbeheerder bij besluit van 21 maart 2010 op al haar verzoeken heeft beslist. Tot op heden is op drie van de verzoeken geen besluit genomen. De rechtbank heeft derhalve miskend dat de korpsbeheerder driemaal de maximale dwangsom heeft verbeurd, aldus Zwarte Kip Advocatuur.
4.1. Uit artikel 3, eerste lid, van de Wob volgt dat een verzoek om informatie over een bestuurlijke aangelegenheid betrekking kan hebben op meer documenten. In de omstandigheid dat het verzoek van Zwarte Kip Advocatuur strekt tot openbaarmaking van verschillende documenten over het opleggen van de verkeersboete, heeft de rechtbank derhalve terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de brief van 20 februari 2010 uit meer verzoeken in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wob bestond.
Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6, eerste lid, van de Wob, dient een bestuursorgaan binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen, op een verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob een besluit te nemen. De korpsbeheerder heeft bij besluit van 21 maart 2010 verschillende documenten, die betrekking hebben op de verkeersboete, openbaar gemaakt en aan Zwarte Kip Advocatuur verstrekt. Over drie andere documenten heeft de korpsbeheerder in dat besluit overwogen dat deze niet kunnen worden verstrekt, omdat de documenten niet bestaan. Uit het besluit van 21 maart 2010 kan worden afgeleid dat de korpsbeheerder daarmee een besluit op het verzoek van Zwarte Kip Advocatuur heeft genomen. Dat met dat besluit, naar Zwarte Kip Advocatuur betoogt, geen volledige reactie op haar verzoek is gegeven, omdat de korpsbeheerder daarin niet heeft gemotiveerd waarom drie andere specifiek door haar verlangde documenten niet openbaar worden gemaakt, doet daaraan niet af. Artikel 4:13, eerste lid, van de Awb eist louter dat binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn een besluit wordt genomen. De beoordeling of een besluit is genomen, staat los van de beoordeling van de juistheid van het genomen besluit. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat Zwarte Kip Advocatuur, indien zij van mening was dat in het besluit van 21 maart 2010 ten onrechte niet is gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar zijn gemaakt, dat had kunnen aanvoeren in een bezwaarschriftprocedure. Nu het besluit van 21 maart 2010, gelet op het tijdstip van doorzending van het verzoek door de CVOM, binnen de beslistermijn van vier weken is genomen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de korpsbeheerder tijdig op het verzoek van Zwarte Kip Advocatuur heeft beslist.
Dit oordeel is, anders dan Zwarte Kip Advocatuur betoogt, niet in strijd met het doel van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb. Het doel van die bepaling is onder meer de burger een effectief rechtsmiddel te bieden tegen trage besluitvorming van bestuursorganen. Het gaat dan met name om situaties waarin een bestuursorgaan niet binnen de wettelijke beslistermijn op een aanvraag of een bezwaarschrift reageert. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat een dergelijke situatie zich in dit geval voordoet.
Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de korpsbeheerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen dwangsom heeft verbeurd.
5. Zwarte Kip Advocatuur betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om vergoeding van de proceskosten heeft afgewezen, omdat in dit geval niet door een derde beroepsmatig rechtsbijstand zou zijn verleend. De rechtbank heeft daartoe ten onrechte overwogen dat Zwarte Kip Advocatuur ter zitting heeft verklaard dat [bedrijf] haar niet heeft gefactureerd. Zwarte Kip Advocatuur stelt dat zij louter te kennen heeft gegeven dat dit vooralsnog niet was gebeurd. Bovendien is de vraag of gefactureerd is, volgens Zwarte Kip Advocatuur in dit kader niet van belang. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht worden immers slechts forfaitaire proceskostenvergoedingen toegewezen, dus niet wat daadwerkelijk door de rechtsbijstandverlener is gefactureerd. Daarbij geldt dat niet alleen [statutair directeur] tijd in de zaak heeft gestoken, maar dat ook zijn collega’s van [bedrijf] bij de zaak betrokken zijn geweest. Derhalve is extern, namelijk door een andere rechtspersoon, professionele juridische bijstand verleend.
5.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat Zwarte Kip Advocatuur in aanmerking komt voor een vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat Zwarte Kip Advocatuur zich in beroep bij de rechtbank heeft laten vertegenwoordigen door [statutair directeur]. Nu [statutair directeur] statutair directeur en enig aandeelhouder van Zwarte Kip Advocatuur is, is de Afdeling van oordeel dat hij bij de rechtbank zijn eigen belangen heeft behartigd. Er is derhalve niet door een derde rechtsbijstand verleend. Dat ook collega’s van [bedrijf] werkzaamheden zouden hebben verricht, doet daaraan niet af.
5.2. Voor zover Zwarte Kip Advocatuur in beroep eveneens om vergoeding van verletkosten heeft verzocht, heeft de rechtbank terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2004 (in zaak nr. 200401162/2; www.raadvanstate.nl) geoordeeld dat daarvoor evenmin grond bestaat, nu het optreden van [statutair directeur] als gemachtigde moet worden geacht te behoren tot zijn normale werkzaamheden als statutair directeur van Zwarte Kip Advocatuur en zij in dat verband geen bijzondere kosten heeft gemaakt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013