201205588/1/R4.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid J&M Holding B.V. en anderen, gevestigd, onderscheidenlijk wonend te Rockanje, gemeente Westvoorne (hierna tezamen en in enkelvoud: J&M Holding),
appellanten,
de raad van de gemeente Westvoorne,
verweerder.
Bij besluit van 20 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Westvoorne" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft J&M Holding beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2013, waar J&M Holding B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rhijn, en de raad, vertegenwoordigd door ing. S. van der Vlist, zijn verschenen.
Buiten bezwaar van partijen heeft de raad ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.
1. Het plan voorziet in een planologische regeling voor het bedrijventerrein Moolhoek en het bedrijventerrein Pinnepot en is overwegend conserverend van aard.
2. Het beroep van J&M Holding richt zich tegen de planregeling voor de percelen Kerkweg 32 en 34 op het bedrijventerrein Moolhoek. Zij stelt dat het plan ten onrechte geen bedrijfswoning op haar percelen toestaat, terwijl in 2000 aan haar een vergunning is verleend voor de bouw van een kantoorpand met bedrijfswoning op het perceel bekend Westvoorne, sectie B, nummer 1105.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan zowel op het perceel Kerkweg 32 als op het perceel Kerkweg 34 een bedrijfswoning toestaat.
2.2. Aan de percelen Kerkweg 32 en 34 is de bestemming "Bedrijventerrein" met de nadere aanduidingen "bedrijf tot en met categorie 3.1" en "kantoor" toegekend.
Ingevolge artikel 1, lid 1.10, van de planregels is een bedrijfswoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, zijn de voor Bedrijventerrein aangewezen gronden bestemd voor:
a. bedrijven met bedrijfsactiviteiten in de categorie 1, 2 en/of 3.1 die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1", alsmede daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bedrijven of inrichtingen;
d. zelfstandig kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kantoor";
e. per bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning is toegestaan.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder a, is een bedrijfswoning toegestaan wanneer op een perceel een bedrijfsgebouw aanwezig is, dan wel gelijktijdig met de woning wordt gebouwd, met een oppervlakte van tenminste 100 m².
Ingevolge lid 3.4, aanhef en onder a, geldt met betrekking tot het gebruik dat de bedrijfswoning uitsluitend mag worden bewoond door een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
2.3. Het is onbetwist dat ten tijde van het vaststellingsbesluit zich op het perceel Kerkweg 32 een bedrijfsgebouw en op het perceel Kerkweg 34 een bedrijfsgebouw met een afmeting van 100 m² en een bedrijfswoning bevinden.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder e, is per bedrijf een bedrijfswoning toegestaan. Ter zitting is komen vast te staan dat het bedrijfsgebouw op het perceel Kerkweg 32 een afmeting heeft van meer dan 100 m². Daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 3, lid 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels. Indien aan de vereiste noodzakelijkheid in artikel 1, lid 1.10, van de planregels wordt voldaan, laat het plan op zowel het perceel Kerkweg 32 als op het perceel Kerkweg 34, een bedrijfswoning toe. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan op beide percelen een bedrijfswoning toelaat.
Het betoog van J&M Holding faalt.
3. J&M Holding stelt dat de raad aan haar percelen ten onrechte de door haar gewenste nadere aanduidingen "specifieke vorm van sport - sportschool" en "specifieke vorm van maatschappelijk" niet heeft toegekend. In dat kader voert zij aan dat het bedrijfsgebouw aan de Kerkweg 32 4,5 jaar en het bedrijfsgebouw aan de Kerkweg 34 al 8,5 jaar leegstaat en dat de nadere aanduidingen de gebruiksmogelijkheden en verkoopbaarheid van de bedrijfsgebouwen zouden vergroten. Volgens J&M Holding zijn deze aanduidingen elders in het plangebied wel toegekend en staat dit niet in de weg aan een kwalitatieve invulling van het bedrijventerrein.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de door J&M Holding gewenste functies niet zonder meer passend zijn op het bedrijventerrein. Het plan maakt op de percelen Kerkweg 32 en 34 bedrijven mogelijk met bedrijfsactiviteiten in de categorie 1, 2 en 3.1 van de bij de planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bedrijven en inrichtingen. Hiermee biedt het plan volgens de raad flexibiliteit.
De raad stelt voorts dat de door J&M Holding gewenste functies een nadere ruimtelijke afweging vergen. Daarom voorziet het plan in artikel 3, lid 3.5, van de planregels in een afwijkmogelijkheid door middel van een concrete aanvraag.
3.2. De Afdeling overweegt dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het toekennen van bestemmingen.
Volgens de plantoelichting is het plangebied in de Verordening Ruimte opgenomen als bedrijventerrein, is de juridische planvorm afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop is gericht de aanwezige functies te behouden en is, gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van de bedrijventerreinen, gekozen voor een globale planvorm.
De raad heeft de door J&M Holding gewenste functies in het verleden elders in het plangebied weliswaar toelaatbaar geacht, maar daar is volgens de raad destijds een individuele afweging aan voorafgegaan. De raad wil voorkomen dat deze functies worden uitgebreid of elders in het plangebied worden toegestaan, omdat deze niet passend zijn op een bedrijventerrein. De raad heeft daarom in dit plan ervoor gekozen om de reeds bestaande functies door middel van een specifieke aanduiding te respecteren, maar tevens in artikel 3.6 van de planregels een wijzigingsbevoegdheid op te nemen om deze functieaanduidingen in de toekomst te kunnen verwijderen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid ervoor kunnen kiezen om aan de percelen Kerkweg 32 en 34 niet de nadere aanduidingen "specifieke vorm van sport - sportschool" en "specifieke vorm van maatschappelijk" toe te kennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat J&M Holding voorafgaand aan de vaststelling van het plan geen concrete plannen kenbaar heeft gemaakt.
4. J&M Holding stelt dat de raad ten onrechte een aantal andere onbebouwde percelen van haar niet in het bouwvlak van de percelen Kerkweg 32 en 34 heeft opgenomen. Dit is niet overeenkomstig de eigendomssituatie en beperkt de bouwmogelijkheden aldaar, aldus J&M Holding.
4.1. De raad stelt dat bij het vaststellen van bouwvlakken bewust ervoor is gekozen om niet aan te sluiten bij de gegevens in het kadaster, zodat eigenaren van verscheidene aan elkaar grenzende percelen aansluitende bebouwing kunnen realiseren. Met het oog daarop is volgens de raad artikel 1, lid 1.19, in de planregels opgenomen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de grens van het bouwvlak van de percelen Kerkweg 32 en 34 zodanig is gekozen dat deze op een afstand van 50 m van de weg is gelegen. Binnen die afstand geldt een bebouwingspercentage van 35. Hiermee wordt volgens de raad tegemoetgekomen aan de wens van J&M Holding om afstand te creëren tussen de woning aan de Kerkweg 34 en de bestaande bedrijfsloods evenals aan de wens om bebouwing te realiseren die aansluit op de bestaande bebouwing.
4.2. Ingevolge artikel 1, lid 1.19, van de planregels is een bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Ingevolge lid 1.21, is een bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
4.3. Gelet op het voorgaande biedt het plan de mogelijkheid om op de door J&M Holding bedoelde gronden bebouwing te realiseren die aansluit op de reeds bestaande bebouwing aan de Kerkweg 32 en 34. Voorts biedt het plan de mogelijkheid om op de bedoelde gronden een groenstrook te realiseren. In hetgeen J&M Holding heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid op de in het plan voorziene wijze de bouwvlakken heeft kunnen vaststellen.
5. J&M Holding stelt dat in het plan ten onrechte een maximale bouwhoogte van 9 m is toegestaan en de maximale nokhoogte van 7 m is vervallen. Volgens J&M Holding is haar sinds de aankoop van de gronden in 1996 te kennen gegeven dat de maximale bouwhoogte ter plaatse 6 m bedraagt. Volgens haar dient de maximale bouwhoogte in het plan dan ook op eenduidige wijze te worden beperkt tot 6 m.
Voorts betoogt zij dat in artikel 13.3, van de planregels, de maximale bouwhoogte met betrekking tot de vrijwaringszone molenbiotoop weliswaar wordt beperkt, maar dat dit op dusdanig complexe wijze is geformuleerd, dat dit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Moolhoek" evenals in het voorliggende plan een maximale bouwhoogte van 9 m is toegestaan. Van een maximale bouwhoogte van 6 m is dan ook nooit sprake geweest, aldus de raad.
5.2. Ingevolge artikel 8, lid 3, aanhef en onder d, van de planvoorschriften bij het voorheen geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Moolhoek", mag de bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste 9.00 m bedragen.
5.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder c, van de planregels bedraagt de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste de met de aanduiding maximale bouwhoogte aangegeven bouwhoogte.
Ingevolge artikel 13, lid 13.3.1, aanhef en onder a, van de planregels geldt in afwijking van hoofdstuk 2 ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone molenbiotoop' ten aanzien van de bebouwing, dat binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen geen bebouwing wordt opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.
5.4. Volgens blz. 6 van de plantoelichting staat ten oosten van het bedrijventerrein Moolhoek op de Molendijk een in bedrijf zijnde korenmolen. Teneinde de windvang van deze molen veilig te stellen zijn volgens de plantoelichting richtlijnen opgesteld door de vereniging tot behoud van molens in Nederland "De Hollandsche Molen". Het uitgangspunt bij de bescherming van de omgeving van traditionele windmolens is dat de vrije windvang en het zicht op de molen voldoen aan redelijk te stellen eisen. Volgens de planologische richtlijn dient op een afstand tussen de 100 m en 400 m rond de molen voor de hoogte van de bebouwing en de beplanting te worden uitgegaan van de zogenoemde1:100-regel in het buitengebied en de 1:30-regel in stads- en dorpsgebieden, waarmee wordt bedoeld dat de hoogte van de bebouwing niet hoger mag zijn dan 1:100, onderscheidenlijk 1:30 van de afstand tussen het bouwwerk of de beplanting en de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek. Op afbeelding 3 van de toelichting is weergegeven dat bedrijventerrein Moolhoek volledig in de 400 meter-zone is gelegen. De onderkant van de wiek in Rockanje bevindt zich op 2,49 m boven het maaiveld van het bedrijventerrein. Het bedrijventerrein ligt op een afstand van ongeveer 200 m van de molen. Aangezien het bedrijventerrein volgens de plantoelichting deel uitmaakt van het dorpsgebied, is de 1:30 regel in het plan als uitgangspunt gehanteerd. De bestaande bebouwing op het bedrijventerrein vormt volgens de plantoelichting geen belemmering voor de windvang van de molen. De toelaatbare bouwhoogte op grond van de molenbiotoop is op de kortste afstand tot de molen ruim 9 m. De maximale bouwhoogte is daarom vastgesteld op 9 m, aldus de plantoelichting.
5.5. Uit de plantoelichting volgt dat op grond van artikel 13, lid 13.3.1, aanhef en onder a, van de planregels de toelaatbare bouwhoogte binnen het gebied dat is gelegen binnen de molenbiotoop ruim 9 m bedraagt. De raad heeft bij het vaststellen van de maximale bouwhoogte in het plan rekening gehouden met de molenbiotoop en heeft daarom op de verbeelding in samenhang met artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder c, van de planregels, voor de betreffende gronden een maximale bouwhoogte vastgesteld van 9 m. Nu de maximale bouwhoogte met betrekking tot de molenbiotoop eenduidig is vastgesteld, zijn er geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de formulering in artikel 13, lid 13.3.1, van de planregels tot rechtsonzekerheid zal leiden.
Voorts ziet de Afdeling in hetgeen J&M Holding heeft aangevoerd over de maximale bouwhoogte, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad deze niet aanvaardbaar heeft kunnen achten. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ook in het voorheen geldende plan een maximale bouwhoogte gold van 9 m.
6. J&M Holding stelt dat het plan onvoldoende maatregelen bevat om verpaupering en verloedering tegen te gaan. Zo is parkeren op eigen terrein niet verplicht gesteld, is opslag toegestaan voor de bedrijfsgebouwen en is geen verplichte groenstrook tussen de openbare weg en de voorgevel van bedrijfsgebouwen opgenomen. Zij acht het plan daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
6.1. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad beleidsvrijheid toe bij het toekennen van bestemmingen aan gronden. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een bestemming kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
6.2. De raad stelt dat het in een bestemmingsplan verplichten van parkeren op eigen terrein niet doelmatig is en niet is toegestaan met het oog op de toelatingsplanologie. Voorts is opslag van goederen uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak van een perceel. De raad erkent voorts dat hij een kwalitatieve achteruitgang van het bedrijventerrein heeft gesignaleerd, en dat hij waar nodig zal handhaven, maar stelt zich op het standpunt dat de kwaliteit van het bedrijventerrein tot de verantwoordelijkheid van de ondernemers behoort.
6.3. Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder p, van de planregels zijn de voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, verkeer, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.4, aanhef en onder b, is opslag van goederen buiten het bouwvlak niet toegestaan.
Ingevolge artikel 3, lid 3.4, aanhef en onder c, is binnen het bouwvlak opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3 m niet toegestaan.
6.4. Gelet op het voorgaande voorziet het plan in de mogelijkheid tot parkeren op eigen terrein, het aanleggen van groenstroken en opslag van goederen binnen het bouwvlak tot een stapelhoogte van 3 m. De raad heeft toegelicht dat de bedrijfsbebouwing veelal op de voorste bouwgrens is gesitueerd, zodat opslag voor de bedrijfsgebouwen feitelijk meestal niet mogelijk is. Tegen eventueel strijdig gebruik van gronden voor parkeren en opslag kan handhavend worden opgetreden.
In hetgeen J&M Holding heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Heinen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013