ECLI:NL:RVS:2013:BZ8395
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- M.G.J. Parkins-de Vin
- C.C.V. Fenwick
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake vergunning veehouderij onder de Natuurbeschermingswet 1998 te Erp
In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning die op 3 december 2012 is verleend aan een veehouderij in Erp, krachtens de Natuurbeschermingswet 1998. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant verleende deze vergunning, maar daartegen hebben [verzoekster] en anderen beroep ingesteld. Zij hebben de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 20 maart 2013, waar de betrokken partijen hun standpunten naar voren brachten.
[verzoekster] en anderen betogen dat de vergunning ten onrechte is verleend, omdat de wijziging in het stalsysteem zou leiden tot een toename van de ammoniakemissie, wat schadelijk zou zijn voor het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. Zij stellen dat het college bij de berekening van de referentiesituatie ten onrechte is uitgegaan van een emissiefactor van 0,1 kg NH3 per dierplaats per jaar, terwijl zij menen dat een lagere emissiefactor van toepassing had moeten zijn. Het college verdedigt echter dat de gekozen emissiefactor correct is en dat er geen significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied zullen optreden.
De voorzitter overweegt dat de procedure zich niet leent voor een definitieve beantwoording van de vraag welke emissiefactor correct is, en dat deze kwestie in de bodemprocedure verder onderzocht moet worden. De voorzitter concludeert dat, hoewel er argumenten zijn voor zowel de verzoekers als het college, de voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen. De voorzitter wijst het verzoek af, met de overweging dat de gevolgen van de stikstofdepositie niet onomkeerbaar zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.