ECLI:NL:RVS:2013:BZ8395

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201300643/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • C.C.V. Fenwick
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning veehouderij onder de Natuurbeschermingswet 1998 te Erp

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning die op 3 december 2012 is verleend aan een veehouderij in Erp, krachtens de Natuurbeschermingswet 1998. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant verleende deze vergunning, maar daartegen hebben [verzoekster] en anderen beroep ingesteld. Zij hebben de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 20 maart 2013, waar de betrokken partijen hun standpunten naar voren brachten.

[verzoekster] en anderen betogen dat de vergunning ten onrechte is verleend, omdat de wijziging in het stalsysteem zou leiden tot een toename van de ammoniakemissie, wat schadelijk zou zijn voor het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. Zij stellen dat het college bij de berekening van de referentiesituatie ten onrechte is uitgegaan van een emissiefactor van 0,1 kg NH3 per dierplaats per jaar, terwijl zij menen dat een lagere emissiefactor van toepassing had moeten zijn. Het college verdedigt echter dat de gekozen emissiefactor correct is en dat er geen significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied zullen optreden.

De voorzitter overweegt dat de procedure zich niet leent voor een definitieve beantwoording van de vraag welke emissiefactor correct is, en dat deze kwestie in de bodemprocedure verder onderzocht moet worden. De voorzitter concludeert dat, hoewel er argumenten zijn voor zowel de verzoekers als het college, de voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen. De voorzitter wijst het verzoek af, met de overweging dat de gevolgen van de stikstofdepositie niet onomkeerbaar zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201300643/2/R2.
Datum uitspraak: 19 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster] en anderen, allen wonend te Erp, gemeente Veghel,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2012 heeft het college aan [vergunninghoudster] krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) een vergunning verleend voor een veehouderij aan de [locatie] te Erp (hierna: de Nbw-vergunning).
Tegen dit besluit hebben [verzoekster] en anderen beroep ingesteld.
Tevens hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 maart 2013, waar [verzoekster] en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Uittenbosch, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoekster] en anderen betogen dat de vergunning ten onrechte is verleend. Zij bestrijden het standpunt van het college dat de wijziging in het stalsysteem leidt tot een afname van de ammoniakemissie en dientengevolge geen sprake zal zijn van significant negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. In dat verband betogen zij dat het college bij het berekenen van de referentiesituatie ten onrechte is uitgegaan van een emissiefactor van 0,1 kg NH3 per dierplaats per jaar, zoals opgenomen in categorie E 2.1 van de bijlage bij de Regeling ammoniak en veehouderij (hierna: de Rav). Volgens [verzoekster] en anderen had het college moeten uitgaan van categorie E 2.3 dan wel E 2.2 van de bijlage bij de Rav, waarbij de emissiefactor is gesteld op 0,024 respectievelijk 0,042 kg NH3 per dierplaats per jaar. Een berekening op grond van deze emissiefactoren leidt tot een lagere referentiesituatie, zodat wel degelijk sprake is van een toename van de ammoniakemissie en dientengevolge van de stikstofdepositie, aldus [verzoekster] en anderen.
3. Het college stelt zich op het standpunt dat bij het berekenen van de referentiesituatie kan worden uitgegaan van de emissiefactor 0,1 kg NH3 per dierplaats per jaar zoals opgenomen in categorie E 2.1 in de bijlage bij de Rav, te weten de categorie ‘overige huisvestingssystemen batterijhuisvesting’. Dit uitgangspunt leidt ertoe dat als gevolg van de wijziging in het stalsysteem geen sprake zal zijn van een toename van de ammoniakemissie, zodat de gevolgen van de activiteit op grond van artikel 19kd van de Nbw 1998 niet worden betrokken bij de vergunningverlening, aldus het college.
4. Partijen zijn verdeeld over de vraag met welke emissiefactor van de bijlage bij de Rav dient te worden gerekend ter bepaling van de referentiesituatie. De voorzitter overweegt dat deze procedure zich niet leent voor beantwoording van die vraag en dat die in de bodemprocedure onderzocht zal moeten worden. De vraag of vooruitlopend op dat oordeel een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal dan ook worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging op basis van hetgeen partijen hebben aangevoerd.
5. Naar stelling van [verzoekster] is, uitgaande van de berekening van de referentiesituatie zoals zij die voorstaan, sprake van een toename van de ammoniakemissie met 690 kg NH3/jaar. Zij wijzen erop dat ter plaatse van het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel als gevolg van de huidige stikstofdepositie reeds sprake is van een overbelaste situatie. Nu het nieuwe stalsysteem thans reeds in gebruik is, treedt volgens [verzoekster] een ontoelaatbaar hoge ammoniakemissie op, waarvan de schadelijke effecten niet eenvoudig zijn te herstellen.
Volgens het college betreft de maximale stikstofdepositie in de nieuwe situatie in totaal 0,12 mol/ha/jaar. Volgens het college is voor de beoordeling van de gevolgen van de stikstofdepositie met name het gebied De Bult van belang. Dit gebied bevindt zich in het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. De vegetatie bestaat, aldus het college, uit droge heide met berkenopslag op een sterk verdroogde veen/turfbodem en is aangewezen voor het habitattype herstellende hoogvenen (H7120). Dit habitattype komt op deze locatie volgens het college feitelijk niet voor. Het gebied is aangewezen als herstelgebied voor dit habitattype, welk herstel eerst kan optreden indien ingrijpende hydrologische maatregelen worden getroffen door het waterschap. Deze ingrepen zijn vooralsnog niet aan de orde, zo stelt het college.
6. De voorzitter overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat het nieuwe stalsysteem thans in gebruik is en dat dit leidt tot een ammoniakemissie van 2990 kg NH3. [verzoekster] en anderen hebben voorts de berekening van het college, dat deze emissie resulteert in een stikstofdepositie van 0,12 mol/ha/jaar op het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel, niet bestreden. [verzoekster] en anderen hebben evenmin de stelling van het college bestreden dat de effecten van de stikstofdepositie met name van belang zijn voor de effecten op het gebied De Bult, dat onderdeel uitmaakt van het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. Het standpunt van het college dat gelet op de depositie van 0,12 mol/ha/jaar vanwege het bedrijf, afgezet tegen de feitelijke staat van het habitattype herstellende hoogvenen (H7120) ter plaatse van De Bult en de herstelopgave voor dit habitattype, geen sprake is van een onomkeerbare situatie die noopt tot schorsing van de Nbw-vergunning, komt de voorzitter voorshands niet onaannemelijk voor.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2013
608.