201208758/1/A4.
Datum uitspraak: 24 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 juli 2012 in zaak nr. 12/1021 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het Waterschap de Dommel.
Bij besluit van 27 oktober 2011 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van [appellant] om een vergunning ingevolge artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Keur Waterschap De Dommel 2009 (hierna: de Keur) voor het dempen van een watergang aan de Zwarteweg te Budel afgewezen.
Bij besluit van 5 maart 2012 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2013, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.A.J. Martens, werkzaam bij het waterschap, zijn verschenen.
1. [appellant] heeft de watergang aan de Zwarteweg, die langs zijn woning aan de [locatie] te Budel loopt, gedeeltelijk gedempt. Nadien heeft [appellant] de daarvoor benodigde watervergunning aangevraagd. De aanvraag ziet voorts op demping van het resterende deel van de watergang langs zijn perceel.
2. Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Keur is het verboden zonder vergunning een oppervlaktewaterlichaam geheel of gedeeltelijk te dempen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur de gevraagde vergunning ten onrechte heeft geweigerd. [appellant] voert in dit verband aan dat het dagelijks bestuur de aanvraag, die ziet op een demping, ten onrechte heeft getoetst aan beleidsregels die betrekking hebben op het aanbrengen van duikers en overkluizingen in watergangen. Uit de omstandigheid dat geen beleidsregels zijn vastgesteld die betrekking hebben op dempingen, moet worden afgeleid dat het belang van behoud van open water niet zwaarwegend is, aldus [appellant].
3.1. Het dagelijks bestuur voert ter voorkoming van knelpunten in de aan- en afvoer van water als beleid dat oppervlaktewateren zoveel mogelijk open water moeten blijven. Dit beleid ligt onder meer ten grondslag aan de beleidsnotities "Gebiedsgericht vergunningen- en ontheffingenbeleid Waterschap De Dommel 2005" en "Beleidsregels voor duikers in waterlopen 2010". Het dagelijks bestuur heeft er op gewezen dat het in toenemende mate belang hecht aan behoud van bestaande oppervlaktewaterlichamen, inclusief de haarvaten die van belang worden geacht voor de opvang van piekafvoeren, het tegengaan van wateroverlast en het bestrijden van verdroging.
Anders dan [appellant] stelt, heeft het dagelijks bestuur de aanvraag niet geweigerd wegens strijd met genoemde beleidsnotities. Het dagelijks bestuur heeft aan de weigering [appellant] de gevraagde vergunning te verlenen de motivering ten grondslag gelegd dat dempingen zich niet verdragen met het beleid. De omstandigheid dat het beleid in zoverre niet bij beleidsregel is vastgesteld, maakt niet dat het als vaste gedragslijn gevoerde beleid niet aan het besluit ten grondslag kon worden gelegd.
Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur het beleid aan het besluit ten grondslag mocht leggen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur doorslaggevende betekenis had moeten toekennen aan de omstandigheid dat de demping van de watergang ten tijde van de inwerkingtreding van de Keur al gedeeltelijk was gerealiseerd en dat daarnaast in de omgeving van de woning van [appellant] reeds verschillende illegale dempingen hadden plaatsgevonden waartegen niet is opgetreden.
4.1. De rechtbank heeft in de bedoelde omstandigheden terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de gevraagde vergunning niet in redelijkheid had mogen weigeren. Niet in geschil is dat voor de door [appellant] reeds gerealiseerde demping vergunning was vereist. Voor zover het dagelijks bestuur van deze en eventuele andere illegale dempingen op de hoogte was of had moeten zijn en daartegen niet handhavend heeft opgetreden, leidt dat niet tot het oordeel dat het dagelijks bestuur in afwijking van het door hem gevoerde beleid vergunning had moeten verlenen. [appellant] kon aan de door hem gestelde omstandigheden, wat daar overigens ook van zij, niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat de gevraagde vergunning zou worden verleend. Voor zover, zoals [appellant] stelt, in de omgeving van zijn woning illegale dempingen zijn uitgevoerd, wordt overwogen dat is gesteld noch gebleken dat daarvoor alsnog vergunningen zijn verleend, zodat de rechtbank reeds hierom terecht heeft overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
5. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur de gevraagde vergunning in redelijkheid heeft geweigerd.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013