ECLI:NL:RVS:2013:BZ8433

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201206513/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • S. Langeveld-Mak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd door burgemeester en verlenging daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die op 15 juni 2012 het beroep van [appellant] tegen een huisverbod ongegrond verklaarde. Het huisverbod was door de burgemeester van Utrecht opgelegd op 29 mei 2012 en gold voor de periode van 29 mei tot 8 juni 2012. Op 7 juni 2012 werd het huisverbod verlengd tot 26 juni 2012. De burgemeester had het huisverbod opgelegd omdat er ernstige en onmiddellijke gevaren voor de veiligheid van de echtgenote van [appellant] bestonden. De burgemeester baseerde zijn beslissing op een aantal incidenten en het feit dat de echtgenote had aangegeven te willen scheiden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er een ernstig vermoeden van gevaar bestond, en verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte had geoordeeld dat het verlengingsbesluit van de burgemeester gerechtvaardigd was. Hij voerde aan dat de burgemeester zich ten onrechte had gebaseerd op belastende verklaringen van zijn echtgenote en dat hij bereid was om mee te werken aan hulpverlening. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 april 2013 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester bevoegd was het huisverbod te verlengen en dat hij in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter, waarbij werd vastgesteld dat de burgemeester de dreiging van gevaar terecht had ingeschat en dat de belangenafweging zorgvuldig was uitgevoerd. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201206513/1/A3.
Datum uitspraak: 24 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 15 juni 2012 in zaak nrs. 325660 en 325656 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2012 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd ten aanzien van de woning op het adres [locatie] in Utrecht voor de periode van 29 mei 2012, 22:13 uur, tot 8 juni 2012, 22:13 uur (hierna: het huisverbod). Bij besluit van 7 juni 2012 heeft de burgemeester het huisverbod verlengd tot 26 juni 2012, 22:13 uur (hierna: het verlengingsbesluit).
Bij mondelinge uitspraak van 15 juni 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.J. Coxon, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Verkerk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, eerste volzin, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit tijdelijk huisverbod betrekt de burgemeester bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd uitsluitend de in de bijlage bij dit besluit opgenomen feiten en omstandigheden.
Ingevolge het tweede lid hebben de in het eerste lid bedoelde feiten en omstandigheden betrekking op:
a. de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen;
b. het verloop van het incident dat de aanleiding is te overwegen een huisverbod op te leggen; en
c. de leefomstandigheden van de persoon, bedoeld onder a, en degenen die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
2. Aan het huisverbod heeft de burgemeester een drietal incidenten dat zich in de loop van enkele dagen heeft voorgedaan en de omstandigheid dat de echtgenote heeft gesteld te willen scheiden ten grondslag gelegd. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat zonder hulp de situatie verder zou escaleren.
De rechtmatigheid van het huisverbod is niet in geschil.
3. Aan het verlengingsbesluit heeft de burgemeester een zorg- en een beleidsadvies ten grondslag gelegd. Volgens de burgemeester weegt het belang dat is gelegen in een oplossing voor de dreigende situatie zwaarder dan het belang van [appellant] bij terugkeer in de woning. Volgens de burgemeester bestaat geen helder beeld over afname of toename van de dreiging van geweld.
4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten tijde van het verlengingsbesluit een ernstig vermoeden bestond dat de dreiging van het gevaar voor de veiligheid van de echtgenote zich verder voortzette. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2012 in zaak nr. 201106958/1/A3 voert [appellant] aan dat de burgemeester aan het verlengingsbesluit ten onrechte alleen de voor [appellant] belastende verklaringen van de echtgenote ten grondslag heeft gelegd. Volgens Amzaa heeft de voorzieningenrechter niet onderkend dat hij wilde meewerken aan een gesprek met zijn echtgenote, ook met het oog op hulpverlening. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de weigering van de echtgenote om medewerking te verlenen aan een gezamenlijk gesprek. Volgens [appellant] heeft de voorzieningenrechter niet onderkend dat uit het zorgadvies niet volgt dat hij bekend is met agressieproblematiek. Hem kan dus niet worden tegengeworpen dat hij heeft gesteld niet open te staan voor individuele hulpverlening, aldus [appellant]. Verder heeft de voorzieningenrechter volgens [appellant] ten onrechte geen belang gehecht aan het gegeven dat hij niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie. Bovendien is de belangenafweging onzorgvuldig.
4.1. Nu het huisverbod niet is bestreden, kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die de burgemeester daaraan ten grondslag heeft gelegd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 februari 2010 in zaak nr. 200901869/1/H3), is bij een verlengingsbesluit bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken.
Gelet op de incidenten die hebben geleid tot het huisverbod, kan [appellant] worden tegengeworpen dat hij geen aanvang heeft gemaakt met hulpverlening. Weliswaar blijkt uit het zorgadvies dat [appellant] een gesprek heeft gevoerd bij de Waag en te kennen heeft gegeven dat hij een gezamenlijk gesprek met zijn echtgenote wenste, maar dat laat onverlet dat hij nog geen aanvang had gemaakt met een individueel hulpverleningstraject. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de burgemeester aan het gegeven dat de echtgenote heeft geweigerd mee te werken aan een gezamenlijk gesprek, doorslaggevende betekenis had moeten toekennen.
Dat in aanmerking genomen heeft de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de dreiging van het gevaar of het ernstig vermoeden daarvan zich voortzette. De burgemeester was bevoegd het huisverbod te verlengen en heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken. De burgemeester heeft hierbij het belang dat is gelegen in een oplossing van een dreigende situatie in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang dat [appellant] heeft bij terugkeer in zijn woning. Anders dan [appellant] betoogt, is het verlengingsbesluit niet alleen gebaseerd op verklaringen van [getuige], doch blijkens het verweerschrift in hoger beroep tevens op de omstandigheid dat geen aanvang met de hulpverlening is gemaakt. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2012 treft dan ook geen doel. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de belangenafweging onzorgvuldig is geweest. Aan de omstandigheid dat [appellant], naar hij heeft gesteld, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, heeft de burgemeester geen zwaar gewicht hoeven toekennen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013
317-671.