201208766/1/R1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Denekamp, gemeente Dinkelland,
de raad van de gemeente Dinkelland,
verweerder.
Bij besluit van 10 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "De bouw van een vrijstaande woning ‘Zandkuil’ [locatie] te Denekamp" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [belanghebbende]) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.Y. Rutjes, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
1. Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor de bouw van een vrijstaande nieuwbouwwoning op het noordoostelijke deel van het perceel [locatie] te Denekamp.
2. [appellant] kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen" voor het noordoostelijke deel van het perceel [locatie].
3. [appellant] betoogt dat de raad vanwege de aangegane inspanningsverplichting om ten behoeve van [belanghebbende] een extra woning op het perceel [locatie] te realiseren slechts rekening heeft gehouden met de belangen van [belanghebbende]. De gemeente heeft bovendien door het op zich nemen van de inspanningsverplichting baat bij het vaststellen van dit plan omdat anders een schadevergoeding van € 50.000 aan [belanghebbende] betaald moet worden, aldus [appellant].
3.1. De raad stelt dat een inspanningsverplichting niet kan leiden tot het geven van een bestemming die de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening acht. Om uitvoering te geven aan de inspanningsverplichting moet een bestemmingsplanprocedure worden doorlopen waarvan de uitkomst niet vooraf vaststaat.
3.2. In 2004 is de randweg Denekamp aangelegd. Voor de aanleg hiervan was grondverwerving nodig. Met [belanghebbende] heeft een grondruil plaatsgevonden waarbij de gemeente de inspanningsverplichting is aangegaan tot het realiseren van een nieuwe woning op het perceel [locatie].
3.3. De overeenkomst tussen de gemeente en [belanghebbende] bevat een inspanningsverplichting voor het gemeentebestuur om een bestemmingsplan in procedure te brengen dat het mogelijk maakt om een extra woning op het perceel [locatie] te Denekamp te realiseren. Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient de raad een afweging van alle relevante planologische belangen te maken waarbij de raad nog de ruimte heeft om, indien hij dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht, tot een andere uitkomst te komen dan waarvan in de overeenkomst waarin de inspanningsverplichting is neergelegd wordt uitgegaan. De enkele omstandigheid dat de raad in overeenstemming met een door de gemeente aangegane inspanningsverplichting het plan heeft vastgesteld, betekent niet dat de raad geen acht heeft geslagen op andere belangen dan die van [belanghebbende]. Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat bij de landschappelijke inpassing van de woning met de belangen van [appellant] rekening is gehouden. Bovendien zal de voorziene woning worden ontsloten via een weg gelegen aan de zuidelijke zijde van het perceel, terwijl het perceel van [appellant] grenst aan de noordelijke zijde. Wat betreft de ligging van het bouwvlak op het perceel [locatie] heeft de raad aangegeven dat daarvoor is gekozen met het oog op een evenwichtige verspreiding van de woningen in de omgeving. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad uitsluitend het belang van [belanghebbende] voor ogen heeft gehad.
4. [appellant] betoogt dat de in het plan voorziene nieuwbouwwoning afbreuk zal doen aan zijn woongenot. Daarbij voert hij aan dat het uitzicht op een bos zal veranderen in uitzicht op een woonhuis. Naast het uitzicht zal tevens zijn privacy worden aangetast, aldus [appellant].
4.1. De raad stelt voldoende te hebben onderbouwd waarom de woning op deze locatie ruimtelijk aanvaardbaar is.
4.2. Het plan voorziet voor het perceel [locatie] in de bestemming "Wonen" en een bouwvlak.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels is de voor "Wonen" aangewezen grond bestemd voor woonhuizen.
Ingevolge lid 3.2.1 gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
b. een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd, met een maximale inhoud van 750 m³;
d. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 4,5 m bedragen;
e. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 8 m bedragen;
f. een hoofdgebouw zal worden voorzien van een kap, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "plat dak", in welk geval een plat dak is toegestaan; de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 5 m bedragen.
4.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen.
Niet kan worden uitgesloten dat de voorziene bebouwing zal leiden tot enige aantasting van het uitzicht voor [appellant]. De Afdeling overweegt echter dat, gelet op de maximumbouwhoogte van 8 m, de omstandigheid dat het bouwvlak in het plangebied op een afstand van ten minste 45 m van de woning van [appellant] af ligt, de blijvende aanwezigheid van bomen tussen het bouwvlak en het perceel van [appellant], nu voor realisatie van het plan slechts vier bomen gekapt hoeven te worden, en de ligging van de woning van [appellant] aan de rand van een bebouwde omgeving, de aantasting van het uitzicht niet zodanig is dat de raad daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Gelet op voornoemde afstand tussen de voorziene bebouwing en de woning van [appellant] en de blijvende bosrijke omgeving heeft de raad tevens de aantasting van de privacy van [appellant] niet onaanvaardbaar hoeven achten.
5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013