201208775/1/R1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Wetering, gemeente Steenwijkerland,
de raad van de gemeente Steenwijkerland,
verweerder.
Bij besluit van 10 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied - Landinrichting - Wetering-Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door drs. E.S. Fijma, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Voorts is ter zitting de Dienst Landelijk Gebied (hierna: de DLG), vertegenwoordigd door ing. R. Achter de Molen en ing. P. Bisschop, beiden werkzaam bij de DLG, als partij gehoord.
1. Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor een nieuw natuurgebied met waterberging in de polder Wetering Oost, gelegen in het deelgebied Scheerwolde in het noordwesten van Overijssel.
2. [appellant] betoogt dat in de publicatie van het gewijzigd vastgestelde plan in het huis-aan-huis blad "Steenwijkerland Expres" van 31 juli 2012 het raadsvoorstel en het raadsbesluit van 10 juli 2012 niet genoemd zijn. Er is daardoor geen mogelijkheid geweest om beroep hiertegen in te stellen, aldus [appellant]. Tevens betoogt [appellant] dat de publicatie van het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met de verbeelding van het plan. De begrenzing van het plan wordt in de publicatie anders omschreven dan de verbeelding aangeeft. Bovendien zijn de drie wijzigingen zoals genoemd in de publicatie niet in overeenstemming met de reactienota en andere stukken.
2.1. [appellant] heeft aangevoerd dat de publicatie van het plan om verschillende redenen niet juist is. De beroepsgrond heeft betrekking op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze gestelde onregelmatigheden, wat daarvan ook zij, kunnen daarom geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
3. [appellant] betoogt voorts dat een ander plan is vastgesteld dan het plan dat als ontwerp ter inzage heeft gelegen. In de voornoemde publicatie wordt een andere code genoemd dan de code in het ontwerpplan.
3.1. De raad heeft uiteengezet dat de IMRO-code van het vastgestelde bestemmingsplan verschilt van de code van het ontwerpbestemmingsplan. De code van het ontwerpplan is NL.IMRO.1708.BGBWeteringOost-ON01 waarbij "ON01" aangeeft dat het een ontwerpplan betreft. De code van het vastgestelde plan NL.IMRO.1708.BGBWeteringOost-VA01 geeft aan dat het plan is vastgesteld. Het plan is, met toepassing van de wettelijke procedure voor de totstandkoming van het bestemmingsplan, vastgesteld op basis van het ontwerpplan.
4. [appellant] betoogt dat geen sprake is van een vastgesteld bestemmingsplan aangezien het vaststellingsbesluit niet getekend is.
4.1. Het vaststellingsbesluit van 10 juli 2012 is bij afwezigheid van de voorzitter van de gemeenteraad getekend.
4.2. Zoals ter zitting is toegelicht is het vaststellingsbesluit getekend door de tweede loco-burgemeester van de gemeente Steenwijkerland, nu de burgemeester en de eerste loco-burgemeester ten tijde van de ondertekening niet aanwezig waren. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat aan het besluit in zoverre een gebrek kleeft.
5. [appellant] betoogt dat de reactienota bij het door de raad genomen besluit van 10 juli 2012 onjuist was, nu geen gelegenheid aan burgers is geboden om een reactie op die nota te geven voorafgaand aan de vaststelling van het besluit.
5.1. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat gelegenheid had moeten worden geboden om te reageren op de reactienota nu de Algemene wet bestuursrecht, de Wet ruimtelijke ordening noch enig ander wettelijk voorschrift hiertoe verplicht. Ook is in zoverre niet in strijd gehandeld met een ongeschreven rechtsregel.
6. [appellant] betoogt dat door het toevoegen van de bestemming "Verkeer" bij de gewijzigde vaststelling een geheel nieuw plan is ontstaan. Er had een nieuwe procedure moeten worden doorlopen. Bovendien is ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Verkeer" ten onrechte geen milieueffectrapport gemaakt, aldus [appellant].
6.1. De raad stelt dat het realiseren van natuur in de polder tot gevolg heeft dat de bestaande wegenstructuur zal verdwijnen. Alleen een deel van de Koningin Julianaweg en de A.F. Stroinkweg zal gehandhaafd blijven. In het ontwerpplan is aan deze wegen de bestemming "Natuur" gegeven. Bij de gewijzigde vaststelling is dit in het plan veranderd in de bestemming "Verkeer". Aangezien de desbetreffende weggedeelten onder het vorige plan ook een bestemming als weg hadden, gaat het hier niet om een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. De gewijzigde vaststelling is niet dusdanig ingrijpend dat in vergelijking met het ontwerpplan sprake is van een nieuw bestemmingsplan, aldus de raad.
6.2. Het milieueffectrapport "Inrichtingsplan Scheerwolde" (hierna: MER) is voor het gehele landinrichtingsproject, waarvan het plangebied deel uitmaakt, gemaakt.
6.3. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen. Vast staat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. De afwijking van het ontwerp wat betreft het toevoegen van de bestemming "Verkeer" is naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het reeds bestaande wegen betreft. Nu de bestaande situatie reeds is meegenomen in het MER behoefde daarop geen aanvulling te worden gemaakt.
7. [appellant] betoogt dat de bestemming "Verkeer" te veelomvattend is, nu al het weg-, water- en luchtverkeer hieronder valt. [appellant] noemt tevens voorbeelden van ontwikkelingen die de bestemming mogelijk maakt, zoals chemische fabrieken, gas- of olieboringen en kolencentrales. Dit brengt onaanvaardbare risico’s met zich, terwijl het gebied voor recreatief gebruik is bedoeld, aldus [appellant].
7.1. Het plan voorziet voor de twee voormelde wegen aan de noordzijde van het plan in de bestemming "Verkeer".
7.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden bestemd voor verkeersdoeleinden, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, paden, wegen en straten, met daaraan ondergeschikt groenvoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken, afvalinzameling, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
7.3. De Afdeling overweegt dat hetgeen met de bestemming "Verkeer" mogelijk wordt gemaakt, zoals verkeersdoeleinden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen, niet ongebruikelijk is. De beroepsgrond faalt in zoverre.
Wat betreft de voorbeelden van bouwwerken die [appellant] noemt in zijn beroep, stelt de Afdeling vast dat deze niet in het plan mogelijk worden gemaakt. Gelet hierop mist het betoog in zoverre feitelijke grondslag.
8. [appellant] betoogt voorts dat het plan met de bestemming "Natuur" nog meer mogelijk maakt in het plangebied, zoals een vliegveld, een raketbasis en raketboringen.
8.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de ontwikkeling, het behoud en de bescherming van natuur- en landschappelijke waarden in de vorm van:
1. (open) water, moeras, grasland en bos ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - (open) water, moeras, grasland en bos";
2. grasland ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - grasland";
b. waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding "waterberging";
c. een sloot ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - sloot";
e. fietspaden, met dien verstande dat:
1. deze uitsluitend zijn toegestaan tot maximaal 5 meter ter weerszijden van de figuur "as van de weg";
2. de breedte van de paden maximaal 4 meter mag bedragen;
met daaraan ondergeschikt:
g. recreatief medegebruik;
h. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";
i. één vogelkijkhut ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - vogelkijkhut".
8.2. De Afdeling stelt vast dat de voorbeelden van bouwwerken en activiteiten die [appellant] noemt in zijn beroep niet met de bestemming "Natuur" mogelijk worden gemaakt. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag.
9. [appellant] betoogt dat in de stukken wordt gesproken over waterberging en noodwaterberging, maar dat in de planregels geen regeling voor het water in het plangebied te vinden is.
9.1. De Afdeling stelt vast dat het plan ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels een waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding "waterberging" mogelijk maakt. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag.
10. Voor zover [appellant] in het beroepschrift verzoekt de inhoud van de zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze.
[appellant] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
11. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013