ECLI:NL:RVS:2013:BZ9046

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201205531/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoeken inzake bouwvergunning en geluidsoverlast in Heeze

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende heeft opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De zaak betreft handhavingsverzoeken van [appellant sub 2] tegen een aanbouw en overkapping die niet conform de bouwvergunningen zijn uitgevoerd, alsook tegen geluidsoverlast door een plavuizen vloer en een verbouwd toilet in de woning van de buren. De rechtbank had het bezwaar van [appellant sub 2] gegrond verklaard, maar het college had in hoger beroep betoogd dat er geen overtredingen waren die handhaving vereisten.

De Raad van State heeft op 1 mei 2013 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college niet handhavend hoefde op te treden tegen de geluidsoverlast, omdat de geluidseisen voor inwendige scheidingsconstructies niet van toepassing waren op de plavuizen vloer. Ook het standpunt van [appellant sub 2] dat de verwijdering van de muur tussen de keuken en woonkamer een vergunning vereiste, werd verworpen. De rechtbank had bovendien terecht geoordeeld dat het college niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld bij de afhandeling van de handhavingsverzoeken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant sub 2] ongegrond. De Raad benadrukte dat handhavend optreden in dit geval onevenredig zou zijn, gezien de geringe aard van de overtredingen en de belangen van de betrokken partijen. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van het Bouwbesluit 2003 en de beoordeling van handhavingsverzoeken in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

201205531/1/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Heeze, gemeente Heeze-Leende,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 april 2012 in zaak nr. 11/3687 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende.
Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2010 heeft het college de verzoeken van [appellant sub 2] van 9 en 15 september en 10 november 2010 om handhavend op te treden tegen een aanbouw en een overkapping die niet conform de bouwvergunningen zijn uitgevoerd en tegen geluidsoverlast die zij ondervinden als gevolg van een nieuw aangebrachte plavuizen vloer en een verbouwd toilet in de woning van hun buren op het perceel [locatie] te Heeze (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2011 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 september 2011 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2], [appellant sub 1] en het college hebben nadere stukken ingediend
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2012, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, en [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M. Schouten, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.G.M. Snijders, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
Hoger beroep [appellant sub 2]
2. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college verplicht was om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast, nu er een overtreding is van het Bouwbesluit 2003. Hiertoe voert hij aan dat de woningscheidende muur een inwendige scheidingsconstructie is, zodat ten onrechte is getoetst aan de eisen van uitwendige scheidingsconstructies. Tevens voert hij aan dat in het onderzoek ten onrechte niet is getoetst aan de eisen van het Bouwbesluit 2003 voor nieuwbouw. In dit verband voert [appellant sub 2] aan dat de geluidsoverlast vanwege de plavuizen vloer mede het gevolg is van het verwijderen van de dragende muur tussen de keuken en woonkamer, hetgeen vergunningverplichtig is.
2.1. Ingevolge artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het verboden een bestaand gebouw in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat gebouw van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieutechnische voorschriften gegeven omtrent het bouwen van woning en andere gebouwen.
Ingevolge het tweede lid, worden bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur voorts uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande woningen, woonketen en woonwagens en van bestaande andere gebouwen.
Ingevolge artikel 4 zijn, indien een bouwwerk gedeeltelijk wordt vernieuwd, veranderd of vergroot, de voorschriften, bedoeld in artikel 2, voor zover zij betrekking hebben op dat bouwen, slechts van toepassing op die vernieuwing, verandering of vergroting.
Ingevolge artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2003 is een uitwendige scheidingsconstructie een constructie die de scheiding vormt tussen een voor mensen toegankelijke besloten ruimte van een gebouw en de buitenlucht, de grond of het water, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift
Ingevolge artikel 3.17, eerste lid, biedt een te bouwen bouwwerk bescherming tegen onderlinge geluidsoverlast tussen gebruiksfuncties.
Ingevolge artikel 3.18, eerste lid, is de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende gebruiksfunctie, niet kleiner dan de in de tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.
Ingevolge het tweede lid, is de volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende gebruiksfunctie, niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat uit het rapport van de SRE blijkt dat wordt voldaan aan de eisen voor de uitwendige scheidingsconstructies ten aanzien van contactgeluid. [appellant sub 2] voert terecht aan dat een woningscheidende muur geen uitwendige scheidingsconstructie is als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2003. Hierin bestaat echter geen grond voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. In de conclusie van het door de SRE milieudienst opgestelde rapport staat dat de isolatie-index voor luchtgeluid en contactgeluid van de scheidingsconstructies op de begane grond en verdieping van de woning op het perceel voldoet aan de gestelde eis. Voorts hebben de in het rapport vermelde normen betrekking op inwendige scheidingsconstructies. Derhalve heeft het college, door te verwijzen naar het rapport, niet getoetst aan de normen voor uitwendige scheidingsconstructies.
Voor de beoordeling van de resultaten zijn de eisen voor inwendige scheidingsconstructies opgenomen in de NEN 1070 uit 1976, aangevuld met eisen uit 1986, toegepast. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 17 juni 2009 in zaak nr. 200808512/1), zijn bij het verbouwen van een bouwwerk ten aanzien van het gedeelte van het bouwwerk dat wordt veranderd in beginsel de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2003 van toepassing.
Het leggen van een bedekking op een vloer in de vorm van plavuizen betreft echter niet het verbouwen van een bouwwerk. Voor de beoordeling of vanwege deze vloerbedekking aan de eisen voor luchtgeluid en contactgeluid wordt voldaan, behoefde derhalve niet te worden getoetst aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2003. De omstandigheid dat ten gevolge van de verwijdering van de muur tussen de keuken en de woonkamer het geluid vanwege de plavuizen vloer zou worden versterkt, maakt dit niet anders. Hierbij betrekt de Afdeling dat deze muur eerder is verwijderd en dat het verzoek om handhavend optreden daarop niet ziet.
Wat betreft het toilet heeft de rechtbank het standpunt van verweerder, dat zo er al sprake is van een aanpassing van de toiletruimte geen sprake is van een vervanging van het bestaande toilet, zodat de in het Bouwbesluit 2003 neergelegde norm niet van toepassing is, gevolgd. [appellant sub 2] heeft het standpunt ten aanzien van de aard en omvang van de aanpassing van de toiletruimte niet bestreden. [appellant sub 2] heeft niet concreet toegelicht waarom desondanks de eisen in het Bouwbesluit 2003 voor nieuwbouw wel van toepassing zijn.
De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat ten aanzien van de geluidsoverlast vanwege de plavuizen vloer en het toilet er geen overtreding is ter zake waarvan het college bevoegd is tot handhavend op treden.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Hoger beroep [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 27 september 2011 is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hiertoe voert hij aan dat het college niet gehouden is om niet onderbouwde handhavingsverzoeken in behandeling te nemen en dat het rapporten heeft opgesteld op grond waarvan het heeft geconstateerd dat de overkapping conform de aan hem verleende bouwvergunning is gebouwd.
3.1. Een verzoek om handhaving betreft een aanvraag waarop het college gehouden is een beslissing te nemen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op grond waarvan het verzoek buiten behandeling kan worden gelaten. Voorts dient het college ingevolge artikel 3:2 Awb bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Uit de controlerapporten van 22 en 29 november 2010 kan niet worden opgemaakt dat de feitelijke situatie op het perceel wat betreft de situering van de aanbouw en overkapping ten opzichte van de perceelsgrens is onderzocht. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het besluit van 27 september 2011 is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Nieuw besluit op bezwaar
5. Bij besluit van 31 juli 2012 heeft het college het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Het besluit wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
6. [appellant sub 2] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aanbouw conform de verleende bouwvergunning van 21 juni 2005 is gebouwd. Derhalve is het college gehouden tot handhavend optreden, aldus [appellant sub 2].
6.1. Niet in geschil is dat de aanbouw de perceelgrens met tien centimeter overschrijdt. Het college heeft bij besluit van 21 juni 2005 bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van de woning. De op de daarbij behorende bouwtekening aangegeven muur van de aanbouw aan de zijde van het perceel van [appellant sub 2] overschrijdt eveneens de op die tekening aangegeven lijn die de perceelgrens weergeeft. Gelet hierop heeft [appellant sub 1] niet in afwijking gebouwd van de verleende bouwvergunning en heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet gehouden was tot handhavend optreden. De zinsnede op de bouwtekening "in overleg met buren linker en rechter bouwmuur wel of niet op hart perceelgrens bouwen" doet hier niet aan af. Gelet op de bewoordingen betreft deze zinsnede geen aan de bouwvergunning verbonden voorschrift.
Het betoog faalt.
7. Niet in geschil is dat de overkapping met een diepte van drie meter in afwijking van de op 7 januari 2008 verleende bouwvergunning is gebouwd, doordat de perceelgrens als aangegeven op de bij de bouwvergunning behorende tekening over een lengte van ongeveer 3 meter met ongeveer vijf cm is overschreden. Het college was derhalve bevoegd tot handhavend optreden.
8. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
9. [appellant sub 2] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat handhavend optreden onevenredig is. Hiertoe voert hij aan dat het college ten onrechte het belang van [appellant sub 1] zwaarder heeft laten wegen dan zijn belang, nu het ongedaan maken van de overschrijding van de overkapping minimale kosten met zich brengt.
9.1. Het college heeft overwogen dat gezien de geringe aard en ernst van de overtreding en de kosten die gepaard gaan met het verkleinen van de overkapping afgezet tegen de belangen van [appellant sub 2] die worden geschaad door het achterwege blijven van handhavend optreden, voornamelijk privaatrechtelijke belangen, handhavend optreden onevenredig is.
9.2. Onduidelijk is of de ligging van de eigendomsgrens overeenstemt met de ligging van de perceelsgrens, zoals aangegeven op de bij het bouwplan behorende tekening. Daarmee is ook onduidelijk of op de gronden van [appellant sub 2] is gebouwd. Ofschoon onder de gegeven omstandigheden niet onaannemelijk is dat de overkapping voor een klein gedeelte van ongeveer 0,15 m² op de gronden van [appellant sub 2] is gebouwd, is dat niet komen vast te staan. Zelfs indien daarvan moet worden uitgegaan is onvoldoende duidelijk in welke mate de overkapping op de gronden van [appellant sub 2] is gebouwd en of die overschrijding van de eigendomsgrens van dien aard is dat de bebouwing aldaar om die reden op vordering van [appellant sub 2] ongedaan moet worden gemaakt. Deze vragen behoren niet in de onderhavige procedure te worden beslecht, maar in een civielrechtelijke procedure, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezene is daarop antwoord te geven. Mede gelet op de gevolgen die uitvoering van een last onder dwangsom, gericht op het ongedaan maken van de vermelde overschrijding, heeft voor [appellant sub 1], heeft het college in redelijkheid handhavend optreden bij de gegeven stand van zaken onevenredig kunnen achten.
Gelet hierop behoeft het betoog, dat de kosten die het ongedaan maken met zich brengt minimaal zijn, geen bespreking.
Het betoog faalt.
9.3. Het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 31 juli 2012 is ongegrond.
Conclusie
10. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
11. Het college dient na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van 31 juli 2012 van het college van burgemeester en wethouders van Heeze-Leende ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013
270-736.