201211427/1/R3.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Megen, gemeente Oss,
2. [appellant sub 2], wonend te Macharen, gemeente Oss,
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], beiden wonend te Dieden, gemeente Oss,
de raad van de gemeente Oss,
verweerder.
Bij besluit van 13 september 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Negen Kernen-2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2013, waar [appellant sub 3A], bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Rosmalen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. Witte, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Het beroep van [appellant sub 2].
1. [appellant sub 2] woont op een afstand van ongeveer 270 m van het plandeel met de bestemming "Wonen - Rijen", die is toegekend aan het perceel Dorpstraat 11 - 13 te Macharen. Vanuit zijn woning heeft hij geen zicht op het betrokken perceel. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die door het plan op dit perceel mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 2] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. De conclusie is dat [appellant sub 2] in zoverre geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat ten tijde van belang luidde, geen beroep kan instellen. Het beroep is voor zover het dit plandeel betreft niet-ontvankelijk.
2. De raad heeft gesteld dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, voor zover zich dat richt tegen de bestemmingen "Wonen - Vrijstaand" en "Tuin" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied - 4", die zijn toegekend aan de gronden nabij zijn woning aan de [locatie 1] te Macharen. Volgens de raad heeft hij deze plandelen niet bestreden in zijn zienswijze.
2.1. Vast staat dat [appellant sub 2] de bovengenoemde plandelen niet in zijn zienswijze heeft bestreden. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1], die een dorpswinkel exploiteert, waar onder meer brood en kruidenierswaren worden verkocht, kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk", voor zover die is toegekend aan het perceel [locatie 2] te Megen, voor zover daar zelfstandige detailhandel met een omvang van 250 m2 is toegestaan. Volgens hem leidt het toevoegen van zelfstandige detailhandel tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. [appellant sub 1] betoogt verder dat niet onderzocht is of het toestaan van nieuwe detailhandel past binnen de "Visie op de detailhandelsstructuur 2007 - 2015" die in december 2007 door de raad is vastgesteld en of er behoefte is aan een nieuwe bakkerij.
3.1. Aan de door [appellant sub 1] bestreden gronden is de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - 3" toegekend.
In artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder d is bepaald dat de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - 3" uitsluitend bestemd zijn voor detailhandel, met een maximale oppervlakte van 250 m2.
In artikel 1, lid 1.29, is detailhandel omschreven als het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
3.2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de locatie bedoeld is om een bakkerij te hervestigen. Voor het vestigen van deze bakkerij op deze gronden was ten tijde van het vaststellen van het plan een omgevingsvergunning verleend. Om die reden is de bovengenoemde bestemming aan deze gronden toegekend. Verder heeft de raad gesteld dat volgens de gemeentelijke "Visie op de detailhandelsstructuur 2007 - 2015" het detailhandelsbeleid voor de kern Megen er op gericht is om een compleet dagelijks winkelaanbod te behouden. Omdat in Megen nauwelijks volwaardige supermarkten voor dagelijkse inkopen van consumenten aanwezig zijn, voorziet een bakkerij hier in de eerste levensbehoeften. Volgens de raad is de bakkerij beperkt in omvang en was deze al jaren legaal gevestigd elders in het centrum van Megen op korte afstand van de nieuwe locatie. Het gaat derhalve volgens de raad niet om een nieuwe ontwikkeling die leidt tot een toename van het aanbod. Tot slot stelt de raad dat in het algemeen een toenemende economische concurrentie voor bestaande winkels niet ruimtelijk relevant is. Hij wijst er op dat als één van de bakkerijen de andere zou wegconcurreren, voor de bewoners van Megen nog steeds een voorziening in stand blijft waar zij hun dagelijkse inkopen kunnen doen.
3.3. Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 10 juni 2009 in zaak nr. 200808122/1/R3 en 2 december 2009 in zaak nr. 200901438/1/R3) komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of mogelijk sprake is van een overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand hun dagelijkse boodschappen en geregelde inkopen kunnen doen.
[appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheden die het plan voor detailhandel biedt voor dit plandeel, zullen leiden tot het verdwijnen van een zodanig winkelaanbod dat voor de inwoners van het verzorgingsgebied wezenlijke beperkingen zullen ontstaan bij het doen van hun dagelijkse boodschappen en geregelde inkopen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bovengenoemde bestemming en aanduiding heeft kunnen toekennen aan het perceel [locatie 2].
4. [appellant sub 1] heeft voorts verwezen naar de inhoud van zijn zienswijze.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 3]
6. [appellanten sub 3] betogen dat ten onrechte aan het perceel [locatie 3] te Oss, dat de bestemming "Wonen - Vrijstaand" heeft, geen bouwvlak voor hun bestaande woning is toegekend. Zij wijzen er op dat de Afdeling in haar uitspraak van 27 juni 2012, in zaak nr. 201008988/1/R3, met betrekking tot het beroep van [appellanten sub 3] tegen het bestemmingsplan "Buitengebied Oss 2010" heeft overwogen dat het perceel niet tot het buitengebied van Oss behoort, maar tot de kern van Dieden en dat de raad zich inmiddels ook op dat standpunt heeft gesteld. Volgens hen betekent dit en de omstandigheid dat het perceel ook binnen de grenzen van het voorliggende plangebied is betrokken dat de raad niet langer het niet opnemen van een bouwvlak kan onderbouwen met zijn beleid dat nieuwvestiging in het buitengebied niet is toegestaan. Verder wijzen zij er op dat de woning in 1964 is gebouwd, sindsdien veelvuldig bewoond is geweest, een eigen huisnummer heeft en dat hiervoor onroerendezaaksbelasting wordt betaald. De woning voldoet ook volgens hen aan het beleid van de voormalige gemeente Ravensteijn, op grond waarvan uitbreiding van woningen mogelijk is, indien de woning ten dienste staat van agrarische doeleinden. Verder wijzen zij er op dat aan een tuinhuis aan de Kortestraat 5A wel een bouwvlak is toegekend, terwijl hier volgens de gemeentelijke basisadministratie nooit eerder iemand heeft gewoond. Voor zover de raad heeft gesteld dat hun woning niet past binnen de lintbebouwingsstructuur aan de Kortestraat, hebben [appellanten sub 3] betoogd dat elders in Dieden eveneens woningen op grote afstand van de weg liggen. Zo staat de woning op het perceel Achterstraat 8 verder van de weg dan de woning [locatie 3]. Ook de woning op het perceel Langestraat 8 ligt geïsoleerd en buiten de lintbebouwing. Verder zullen twee van de vier te bouwen woningen aan de Achterstraat 11 - 13 buiten de lintbebouwing vallen. Tot slot betogen zij dat uit de woning sinds 1992 met een vrijstelling bewoond mocht worden en dat hieruit kan worden afgeleid dat de raad permanente bewoning mogelijk zou maken.
6.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat het perceel [locatie 3] binnen de bebouwde kom valt niet maakt dat de woning gelegaliseerd moet worden. Hij wijst er op dat voor kleinere kernen, zoals Dieden, een zeer terughoudend beleid voor het toestaan van nieuwe woningen wordt gevoerd en deze enkel mogelijk worden gemaakt wanneer deze een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit met zich brengen. Deze verbetering kan bestaan uit de sloop van een substantiële hoeveelheid bebouwing of sanering van een agrarisch bedrijf, of wordt aangenomen wanneer de ruimtelijke impact zeer beperkt is, zoals bij de splitsing van een woning. Deze situaties doen zich thans niet voor. Verder heeft de raad gesteld dat de woning aan de [locatie 3] geïsoleerd ligt ten opzichte van de overige lintbebouwing aan die straat. Volgens de raad is dit onwenselijk omdat de Kortestraat in de overgang van de kern naar het landelijk gebied ligt en één van de entrees van het dorp is. Verder wijst de raad er op dat de woning Kortestraat 5A wel dicht aan de weg ligt en wat betreft omvang een kleinere invloed heeft op de omgeving dan de woning van [appellanten sub 3]. Ten aanzien van de overige door [appellanten sub 3] genoemde vergelijkbare woningen heeft de raad gesteld dat het gaat om bestaande legale situaties. De woningen aan de Achterstraat 11 - 13 dienen voorts om de verplaatsing van een agrarisch bedrijf mogelijk te maken. Naar deze woningen wordt een nieuwe weg aangelegd. Van vergelijkbare gevallen is daarom geen sprake.
7. De Afdeling heeft in de bovengenoemde uitspraak van 27 juni 2012 overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat met het toestaan van bewoning van het pand aan de [locatie 3] in planologisch opzicht nieuwvestiging van een woning mogelijk wordt gemaakt. De Afdeling heeft verder geoordeeld dat de omstandigheid dat het gebouw reeds als woning wordt gebruikt, dat hieraan een huisnummer is toegekend en dat het in het kader van de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken als woning is aangemerkt, niet betekent dat dit gebruik als zodanig had moeten worden bestemd. Voorts is door [appellanten sub 3] niet gemotiveerd bestreden dat in de genoemde vrijstelling is vermeld dat deze van tijdelijke aard was en zou gelden tot een nieuw bestemmingsplan werd vastgesteld. De Afdeling ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat [appellanten sub 3] hieruit het gerechtvaardigde vertrouwen konden ontlenen dat hun woning als zodanig zou worden bestemd.
Verder hebben [appellanten sub 3] niet aannemelijk gemaakt dat het mogelijk maken van een nieuwe woning ter plaatse voldoet aan het gemeentelijk beleid. In de door hen aangevoerde omstandigheden ziet de Afdeling ook geen grond voor het oordeel dat de raad gehouden was van zijn beleid af te wijken.
Over de door [appellanten sub 3] gemaakte vergelijking met andere woningen die op grote afstand van een weg liggen, overweegt de Afdeling dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat uit de planverbeelding blijkt dat de woning op het perceel Kortestraat 5A aan de weg ligt en derhalve niet vergelijkbaar is met de woning van [appellanten sub 3], die op 50 m van de weg ligt. Verder heeft de raad onweersproken verklaard dat de overige genoemde woningen ofwel reeds legaal waren opgericht, ofwel zijn opgericht in het kader van de verplaatsing van een agrarisch bedrijf en worden ontsloten door een nog aan te leggen weg. Deze woningen zijn derhalve niet te vergelijken met de woning [locatie 3]. In hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de genoemde situaties niet overeenkomen met de aan de orde zijnde situatie van [appellanten sub 3]. Het betoog faalt.
7.1. In hetgeen [appellanten sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Helvoort
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013