201200738/1/R4.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Groot-Ammers, gemeente Liesveld, thans gemeente Molenwaard,
de raad van de gemeente Liesveld, thans gemeente Molenwaard,
verweerder.
Bij besluit van 24 november 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitrit Voorstraat, Groot Ammers" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2012, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.M. Küpers en ir. E.A. Boer, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 14 november 2012, in zaak nr. 201200738/1/T1/R4, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 24 november 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 18 februari 2013 heeft de raad gemeld nader onderzoek te hebben verricht en het besluit op basis daarvan nader te hebben gemotiveerd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant] zijn zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak onder 5.5 overwogen dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij er op voorhand van mocht uitgaan dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan, nu niet is onderzocht of het aanwezige ooievaarsnest niet verstoord zal worden door de bestemmingswijziging. De Afdeling heeft de raad opgedragen onderzoek te doen naar de gevolgen van de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" voor het ooievaarsnest en op grond daarvan hetzij deugdelijk te motiveren dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
2. De raad heeft onderzoek laten verrichten door Adviesbureau E.C.O.Logisch. In het verslag van dit onderzoek, uitgebracht 8 januari 2013, is geconcludeerd dat van de ingreep geen blijvende negatieve effecten op het aanwezige ooievaarsnest zijn te verwachten. Ook in de huidige situatie is er verstoring door verkeer en brandweer. In dit verband heeft het adviesbureau gesteld dat de ooievaar een cultuurvolger is die zich veelvuldig ophoudt in de nabijheid van menselijke activiteiten en slechts beperkt hinder ondervindt van verstoring en verkeersbewegingen onder het nest. De werkzaamheden die gepaard gaan met de aanleg van de ontsluitingsweg kunnen een tijdelijke verstoring tot gevolg hebben. Dit kan worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen te verrichten. De functionaliteit van het nest gaat echter niet verloren door een beperkte toename van de verkeersbewegingen.
3. [appellant] heeft in zijn zienswijze naar voren gebracht dat niet is onderzocht wat de verwijdering van een eventuele scheerlijn voor negatieve gevolgen voor het nest heeft; groen moet worden verwijderd voor de voorbereidende werkzaamheden; er ook verkeersbewegingen van bezoekers zullen zijn; er een plan ligt met een nieuwe indeling waarin meer parkeerplaatsen zijn opgenomen; [appellant] niet bekend is waar nesten nabij doorgaande wegen liggen en dat de stelling in het rapport dat thans ook verstoring plaatsvindt door sirenes van brandweerwagens onjuist is, omdat deze sirenes pas 100 meter bij het nest vandaan worden aangezet.
4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met het aanvullend rapport van E.C.O.Logisch voldoende gemotiveerd dat de Flora- en faunawet op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, nu verplaatsing van het ooievaarsnest niet nodig is en geen blijvende negatieve effecten zijn te verwachten. De zienswijze van [appellant] geeft geen aanleiding tot een ander oordeel. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de plaats van de scheerlijnen cruciaal is voor het gebruik van het nest. Verstoring door voorbereidende werkzaamheden kan worden voorkomen door deze buiten het broedseizoen te doen plaats vinden. De kanttekeningen van [appellant] geven voorts geen aanleiding om in twijfel te trekken dat ooievaars als cultuurvolgers een zekere mate van activiteit kunnen verdragen, en dat voorts ook in de bestaande situatie sprake is van verkeersbewegingen. Dat naast bewoners ook bezoekers van de parkeerplaatsen gebruik kunnen maken doet er niet aan af dat het aantal te verwachten verkeersbewegingen beperkt zal zijn. Hetgeen [appellant] aanvoert inzake de mogelijke toekomstige uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen ziet niet op het thans voorliggende bestreden besluit.
5. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak is het beroep van [appellant] gegrond. Het bestreden besluit van 24 november 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan dient vernietigd te worden.
6. Zoals onder 4 is overwogen heeft de raad alsnog onderzoek gedaan en het besluit in zoverre op toereikende wijze nader gemotiveerd. Gelet daarop ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dat luidde ten tijde van belang, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 24 november 2011 in stand blijven.
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Liesveld van 24 november 2011;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Molenwaard, voorheen gemeente Liesveld, tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 708,00 (zegge: zevenhonderdacht euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Molenwaard, voorheen gemeente Liesveld, aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013