201207223/1/A1.
Datum uitspraak: 1 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heerenveen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 juni 2012 in zaak nr. 12/69 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna in enkelvoud: [wederpartij])
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen.
Bij besluit van 21 juni 2011 heeft het college aan [appellant] omgevingsvergunning verleend voor de oprichting van schuttingen op het perceel [locatie] te Heerenveen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 november 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 21 juni 2011 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 12 juni 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 november 2011 vernietigd en het besluit van 21 juni 2011 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[wederpartij] heeft een schriftelijke reactie ingediend.
Bij besluit van 1 augustus 2012 heeft het college de door [appellant] aangevraagde omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Kattouw, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.H.D. van der Veer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Ter zitting is voorts [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. J.G.J. van den Bergh, advocaat te Heerenveen, en [gemachtigde], verschenen.
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Ter zitting heeft [appellant] zijn hoger beroep tegen de uitspraak van 12 juni 2012 en zijn beroep tegen het besluit van het college van 1 augustus 2012 ingetrokken.
3. Bij besluit van 1 augustus 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op de door [appellant] ingediende aanvraag om omgevingsvergunning en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, zoals deze luidde ten tijde van belang, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
4. Blijkens de bij de aanvraag om omgevingsvergunning behorende tekening zijn op het perceel drie schuttingen geplaatst. Eén schutting met een hoogte van één meter bevindt zich aan de noordzijde van het perceel grenzend aan het openbaar gebied. Eén schutting met een hoogte van één meter bevindt zich onder de carport. Eén schutting met een hoogte van 1,50 meter bevindt zich aan de zuidzijde van het perceel, grenzend aan het perceel van [wederpartij].
5. [wederpartij] betoogt dat het college in het besluit van 1 augustus 2012 ten onrechte niet ook voor de schuttingen met een hoogte van één meter heeft geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen. Daartoe voert hij aan dat het college heeft bouwplan ten onrechte heeft gesplitst in een omgevingsvergunningvrij onderdeel en een omgevingsvergunningplichtig onderdeel.
5.1. Ingevolge artikel 2, twaalfde lid, aanhef en onder a, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo niet vereist indien deze activiteiten betrekking hebben op een erf- of perceelafscheiding niet hoger dan één meter.
5.2. Anders dan [wederpartij] betoogt, behoeft in beroep tegen het besluit van 1 augustus 2012 er niet vanuit te worden gegaan dat het bouwplan niet kan worden gesplitst, nu de rechtbank daarover in de uitspraak van 12 juni 2012 geen oordeel heeft gegeven.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 maart 2013 in zaak nr. 201204249/1/A1; www.raadvanstate.nl), is splitsing van een bouwplan dat uit verschillende onderdelen bestaat, waaronder mogelijk op zichzelf beschouwd niet-vergunningplichtige onderdelen, in beginsel niet mogelijk. Het bouwplan dient als één geheel te worden beschouwd. Een bouwplan kan alleen worden gesplitst indien het bestaat uit onderdelen die in functioneel en bouwkundig opzicht van elkaar kunnen worden onderscheiden. In het onderhavige geval zijn de schuttingen op verschillende delen van het perceel gerealiseerd. Deze schuttingen bestaan uit meerdere panelen die onderling in hoogte verschillen. Onder die omstandigheden vormen de schuttingen geen bouwkundig en functioneel geheel en kan het bouwplan worden gesplitst in een vergunningplichtig en niet-vergunningplichtig deel. Het college heeft terecht het standpunt ingenomen dat de schuttingen die niet hoger zijn dan één meter op grond van artikel 2, twaalfde lid, aanhef en onder a, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunningvrij mogen worden opgericht.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen van 1 augustus 2012, kenmerk 12.3004349, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2013