ECLI:NL:RVS:2013:BZ9736

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201205923/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A. Hammerstein
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake planschadevergoeding door wijziging bestemmingsplan Maaspoort Oud Empel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 11 mei 2012 het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch gegrond verklaarde. Dit besluit, genomen op 25 mei 2010, weigerde de verzoeken van appellanten om vergoeding van planschade als gevolg van de wijziging van het bestemmingsplan 'Maaspoort Oud Empel'. De rechtbank vernietigde het besluit van 11 februari 2011, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Appellanten, wonend te 's-Hertogenbosch, stelden dat zij schade lijden door de wijziging van het planologische regime, dat hen in een nadeliger positie zou hebben gebracht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 maart 2013 behandeld. De appellanten voerden aan dat het college niet op het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) mocht afgaan, omdat dit advies gebaseerd was op een onjuiste planvergelijking. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat appellanten geen planologisch nadeel ondervonden van de nieuwe bestemming. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de nieuwe bestemming 'Bijzondere doeleinden (BZ)' en 'Groenvoorzieningen (G)' niet wezenlijk verslechterd waren ten opzichte van de oude bestemming. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 mei 2013.

Uitspraak

201205923/1/A2.
Datum uitspraak: 8 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te 's-Hertogenbosch
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 mei 2012 in zaak nr. AWB 11/986 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft het college de individuele verzoeken van [appellanten] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 11 februari 2011 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 februari 2011 vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2013, waar [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. T. Segers, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, tevens vertegenwoordiger van de anderen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.WG.M. Christophe, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
3. [appellanten] zijn ieder eigenaar van een perceel met woning aan de [locaties 1] onderscheidenlijk [locatie 2]. Zij hebben verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van het bestemmingsplan "Maaspoort Oud Empel", omdat volgens hen daardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden op een nabij hun woningen gelegen terrein (hierna: het bouwterrein) worden vergroot, waarvan zij door aantasting van privacy, verlies van groen, natuurwaarden en uitzicht en verslechtering van de leefmilieuomstandigheden schade, bestaande uit waardevermindering van hun percelen, lijden.
4. Het college heeft aan het besluit van 25 mei 2010 een door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) opgesteld advies van april 2010 ten grondslag gelegd, waarin op grond van een vergelijking van het nieuwe bestemmingsplan "Maaspoort Oud Empel" met het voorheen geldende bestemmingsplan "Maaspoort, 4e fase, deelgebieden MPT" is vermeld dat [appellanten] ten gevolge van de planologische verandering geen planologisch nadeel lijden.
Het college heeft aan het besluit van 11 februari 2011 een advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften van 1 december 2010 ten grondslag gelegd. Daarin is vermeld dat niet is gebleken dat het SAOZ-advies naar inhoud of wijze van totstandkomen zodanige gebreken vertoont dat het college daarop niet mocht afgaan en is geadviseerd het bezwaar van [appellanten] ongegrond te verklaren.
5. Ingevolge de plankaart van het bestemmingsplan "Maaspoort, 4e fase" was het bouwterrein voorheen grotendeels bestemd als "Dienstverlenende functie DF". Een strook grond langs de rand (hierna ook: de tussenstrook) was bestemd als "Hoofdelement, structuurgroen Hsg".
Artikel 2 ‘Wijze van meten’ van de voorschriften van dat bestemmingsplan luidt als volgt:
"a. (…)
b. Bouwhoogte van een bouwwerk: wordt gemeten vanaf het hoogste punt, geringe bouwonderdelen als schoorstenen, antennes, gevelornamenten, lift- en trapopbouw niet meegerekend tot het peil."
Artikel 5 "Hoofdelement, structuurgroen Hsg" luidt als volgt:
"5.1. Doeleindenomschrijving
De gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "hoofdelement, structuurgroen zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
- aanleg langzaamverkeersroutes;
- aanleg groenvoorzieningen;
- aanleg bijbehorende verhardingen, bermen, watergangen en recreatieve voorzieningen;
- realisering van bijbehorende voorzieningen waaronder bouwwerken en kunstwerken;
5.2. (…)
5.3. Bebouwing
1. Op de tot hoofdelement, structuurgrond bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de onder 5.1. genoemde doeleinden voorzover het inrichting, onderhoud en beheer betreft, ten dienste van openbaar nut en kunsttoepassing.
2. De hoogte van de onder I bedoelde gebouwen mag ten hoogste 2,5 m bedragen; de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 8 m bedragen.
5.4. (…)."
Artikel 7 "Dienstverlenende functie DF" luidt als volgt:
"7.1. Doeleindenomschrijving
De gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "dienstverlenende functie" zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
a. Commerciële dienstverlenende bedrijven - niet zijnde detailhandelsbedrijven - als afgeleide van agrarische functies zoals:
- tuincentrum;
- manege;
- vakantieboerderij;
- alternatieve dierenhouderij;
b. (Niet) commerciële dienstverlenende funkties van sportieve c.q. recreatieve aard, niet zijnde detailhandel, zoals:
- sport of fitnesscentrum;
- (milieu)- educatief centrum;
- creatief centrum;
- meditatie centrum;
- sauna;
c. Een bij de functie behorende woning.
7.2. Beschrijving in hoofdlijnen
De bestemming "dienstverlenende functie" is gelegd op een bestaande boerderij die ligt in één van de strukturele hoofdelementen van Maaspoort tussen de woongebieden. (zie kaart 1).
De functies die worden toegestaan zijn allen direkt dienstverlenend aan de bewoners van de wijk. Op zodanige wijze wordt het bestaande gebouw geïntegreerd in de nieuwe omgeving.
7.3. Bouwwerken, werken en werkzaamheden.
1. Op de voor "dienstverlenende functie" bestemde gronden zijn uitsluitend bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden toegestaan ten behoeve van de in artikel 7.1. genoemde doeleinden en die in overeenstemming zijn met het hierna onder 2 t/m 4 bepaalde en met het bepaalde in artikel 7.2.
2. Van de gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde mag de hoogte max. 12 m bedragen;
3. De gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing binnen deze bestemming mag max. 1000 m2 bedragen;
4. In afwijking van het bepaalde onder 3 mag, uitsluitend ten behoeve van kassenbouw welke noodzakelijk is in verband met de funktie, de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing binnen deze bestemming max. 2000 m2 bedragen.
7.4. (…)."
Ingevolge de plankaart van het bestemmingsplan "Maaspoort Oud Empel" is het bouwterrein grotendeels bestemd als "Bijzondere doeleinden (BZ)" en langs de rand als "Groenvoorzieningen (G)".
Artikel 2 ‘Wijze van meten’ van de voorschriften van het bestemmingsplan "Maaspoort Oud Empel", voor zover thans van belang, luidt als volgt:
"Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten, c.q. gerekend:
de goothoogte van een bouwwerk: vanaf peil tot aan de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de hoogte van een bouwwerk: vanaf peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met dien verstande dat schoorstenen, lichtkoepels, antennes en soortgelijke ondergeschikte onderdelen van een bouwwerk buiten beschouwing blijven;"
Artikel 19 "Groenvoorzieningen (G)" luidt als volgt:
"19.1 Doeleindenomschrijving
De op de plankaart als ‘Groenvoorzieningen’ aangeduide gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. (…);
c. fiets en/of voetpaden;
d. nutsvoorzieningen;
e. sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen
f. nutsvoorzieningen
g. abri’s, telefooncellen, straatmeubilair en dergelijke;
h. bijbehorende verhardingen en watergangen;
i. aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeersvoorzieningen en verkeersvoorzieningen ten behoeve van de uitsluiting van aanwonenden.
19.2 Bouwvoorschriften
19.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken;
b. het bebouwingspercentage zoals aangeduid op de plankaart, mag niet worden overschreden;
c. de hoogte zoals aangeduid op de plankaart mag niet worden overschreden;
d. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen gebouwen van onderschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging en dergelijke, buiten het bouwvlak worden opgericht tot een gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 per bouwperceel;
e. gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut, zoals telefooncellen, gebouwen in verband met de energievoorziening, alsmede gebouwen en bouwwerken ten behoeve van het verblijf van personen in het openbare gebied, met dien verstande dat:
1. de inhoud van gebouwen mag niet meer dan 80 m3 bedragen;
2. de hoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen.
19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
b. (…).
(…)."
Artikel 25 "Bijzondere doeleinden (BZ)" luidt als volgt:
"25.1 Doeleindenomschrijving
De op de plankaart als ‘Bijzondere doeleinden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. commerciële dienstverlenende bedrijven - niet zijnde detailhandelsbedrijven - als afgeleide van agrarische functies zoals:
- tuincentrum;
- vakantieboerderij;
- alternatieve dierenhouderij;
b. (niet) commerciële dienstverlenende functies van sportieve c.q. recreatieve aard, niet zijnde detailhandel, zoals:
- (milieu)- educatief centrum;
- creatief centrum;
- meditatie centrum;
- sauna;
c. één dienstwoning.
d. bijzondere woonvoorzieningen
25.2 Bouwvoorschriften
25.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtname van de volgende bepalingen:
a. gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken.
b. de hoogte zoals aangegeven op de plankaart mag niet worden overschreden.
c. het bebouwingspercentage zoals op de plankaart aangegeven mag niet worden overschreden.
d. voor de dienstwoning is de erfbebouwingsregeling als bedoeld in artikel 3. Wonen, van toepassing.
25.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 1 meter bedragen, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen die van af de voet gemeten maximaal 1 meter hoog mogen zijn, tenzij de afscheiding achter de voorgevelrooilijn wordt geplaatst. In geval de plaatsing achter de achtergevelrooilijn geschiedt, mag de hoogte niet meer dan 2 meter bedragen.
(…)."
Artikel 30 "Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening" luidt als volgt:
"De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van stedenbouwkundige bepalingen;
b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
f. de ruimte tussen bouwwerken."
6. [appellanten] betogen dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen van het besluit van 11 februari 2011 in stand te laten omdat het college de verzoeken om vergoeding van planschade terecht heeft afgewezen, heeft miskend dat het college niet op het SAOZ-advies van april 2010 mocht afgaan, omdat daarin van een onjuiste planvergelijking is uitgegaan. Zij voeren aan dat voorheen op het bouwterrein op de gronden met de bestemming "Dienstverlenende functie DF" alleen een bestaande boerderij en kassen waren toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 2.200 m2, terwijl daar thans ingevolge de bestemming "Bijzondere doeleinden (BZ)" op kortere afstand van de woningen [locaties 1a] bebouwing met een maximale oppervlakte van 4.200 m2 is toegestaan. Volgens hen heeft het nieuwe bestemmingsplan ook de gebruiksmogelijkheden op dit gedeelte van het bouwterrein verruimd, nu ter plaatse tevens bijzondere woonvoorzieningen zijn toegestaan. Zij bestrijden dat deze gronden voorheen op grond van de doeleinden voor de bestemming "Dienstverlenende functie DF" al intensief mochten worden gebruikt.
[appellanten] voeren verder aan dat, anders dan het oude bestemmingsplan "Maaspoort, 4e fase, deelgebieden MPT", het bestemmingsplan "Maaspoort Oud Empel" geen uitputtende regeling van de bouwhoogte kent en dat daarom op gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" onder aanvullende werking van de bouwverordening voor bebouwing een maximale bouwhoogte van 15 m geldt. In dit verband voeren zij subsidiair aan dat de bouwvoorschriften voor deze bestemming onduidelijk zijn, hetgeen tot onzekerheid leidt over de maximaal toegestane bouwhoogte in de tussenstrook, wat voor hen nadelig is. Volgens [appellanten] betekent het nieuwe bestemmingsplan tevens een verruiming van de gebruiksmogelijkheden in de tussenstrook, omdat deze strook thans mede is bestemd voor ‘het verblijf van personen in het openbaar gebied’, op grond waarvan ter plaatse een Jongeren Ontmoetingsplaats (hierna: JOP) is toegestaan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat daarvan te verwachten overlast niet aan het nieuwe bestemmingsplan valt toe te rekenen, aldus [appellanten].
6.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij de toepassing van de bestemmingsplannen "Maaspoort, 4e fase, deelgebieden MPT" en "Maaspoort Oud Empel" voor aanvullende werking van de bouwverordening geen ruimte is. In de bouwvoorschriften voor de bestemmingen van het bestemmingsplan "Maaspoort, 4e fase, deelgebieden MPT" is niet de term ‘bouwhoogte’ maar steeds de term ‘hoogte’ gebruikt. Aangenomen moet worden dat de ‘hoogte’ in die bouwvoorschriften de bouwhoogte is, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van de voorschriften van dat bestemmingsplan. Voorts is ingevolge artikel 30 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Maaspoort Oud Empel" de aanvullende werking van de bouwverordening uitgesloten voor de bouwhoogte van bebouwing.
6.2. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Maaspoort, 4e fase, deelgebieden MPT", waarin de doeleinden voor gronden met de bestemming "Dienstverlenende functie DF" zijn bepaald, was op het bouwterrein niet alleen de bestaande boerderij toegestaan. Dit volgt, anders dan [appellant] en andere betogen, evenmin uit artikel 7, leden 7.2 en 7.3, van die voorschriften. Ingevolge de nieuwe bestemming "Bijzondere doeleinden (BZ)" gelden thans ter plaatse vrijwel dezelfde doeleinden, behoudens dat op deze gronden nu ook ‘bijzondere woonbebouwing’ is toegestaan. Ingevolge de bestemming "Dienstverlenende functie DF" mochten op het bouwterrein voorheen gebouwen en bouwwerken, geen bebouwing zijnde, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 1.000 m2 en een bouwhoogte van maximaal 12 m worden gerealiseerd, waarbij maximaal 1.000 m2 aan kassen van maximaal 12 m hoog mochten worden gebouwd. Ter plaatse is thans, nabij de percelen van [appellanten], ingevolge de bestemming "Bijzondere doeleinden (BZ)" een grotere oppervlakte aan gebouwen met een maximale bouwhoogte van overwegend 6 m toegestaan en zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 2 m toegestaan. Deze bebouwing mag, gelet op het op de plankaart ingetekende bouwvlak, op enigszins kortere afstand van de percelen [locaties 1a] en op grotere afstand van de percelen [locaties 1b] dan voorheen worden gerealiseerd.
Het voorgaande betekent dat de voorheen ingevolge de bestemming "Dienstverlenende functie DF" toegestane bedrijfswoning met een hoogte van maximaal 12 m tegenover ieder van de percelen van [appellanten] mocht worden gebouwd en tegenover hun percelen andere gebouwen van 12 m hoog mochten worden opgericht voor gebruik voor onder meer een vakantieboerderij, educatief of medicatiecentrum, een sauna, sportaccommodaties met daarbij sport- en speelterreinen en andere recreatieve voorzieningen, alsook andere commerciële of niet-commerciële dienstverlenende bedrijven. Thans zijn ter plaatse tevens bijzondere woonvoorzieningen toegestaan, maar geldt voor gebouwen een aanzienlijk lagere bouwhoogte en is de realisering van sport- en speelterreinen beperkt, nu bouwwerken, geen gebouwen zijnde, een maximale bouwhoogte van 2 m mogen hebben. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellanten] ten gevolge van de nieuwe bestemming "Bijzondere doeleinden (BZ)" in het bestemmingsplan "Maaspoort Oud Empel" per saldo geen planologisch nadeel lijden.
6.3. Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Maaspoort, 4e fase, deelgebieden MPT" mochten voorheen op de tussenstrook onder meer recreatieve voorzieningen, waaronder een kinderspeelplaats met speeltoestellen, tennisbanen en een voetbalveld, worden gerealiseerd. Ingevolge de nieuwe bestemming "Groenvoorzieningen (G)" mogen op de tussenstrook ook sport- en speelvoorzieningen worden gerealiseerd. De rechtbank heeft, in hoger beroep onbestreden, overwogen dat daar ook een Jongeren Ontmoetingsplaats (hierna: JOP) is toegestaan. De Afdeling volgt de rechtbank niet in haar oordeel dat overlast die van een JOP wordt ondervonden niet aan het nieuwe bestemmingsplan kan worden toegerekend. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat de realisering van een JOP met zich brengt dat omwonenden daarvan hinder, zoals geluidhinder, kunnen ondervinden, ook zonder dat gebruikers daarvan wettelijke voorschriften overtreden. Van een JOP valt echter niet meer hinder te verwachten dan voorheen van de op de tussenstrook toegestane recreatieve voorzieningen viel te verwachten.
Ingevolge de bestemming "Hoofdelement, structuurgroen Hsg" mochten op de tussenstrook voorheen gebouwen met een maximale bouwhoogte van 2,5 m en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 8 m worden opgericht. Nu op de plankaart van het nieuwe bestemmingsplan "Maaspoort Oude Empel" voor de tussenstrook geen bouwvlak is aangeduid en mede gelet op hetgeen onder 6.1 over de toepassing van artikel 30 van de voorschriften van dat plan is overwogen, gelden voor de tussenstrook voor gebouwen alleen de bouwvoorschriften in artikel 19, lid 19.2.1, aanhef en onder d en onder e. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, leidt de meest voor de hand liggende uitleg van deze voorschriften ertoe dat de onder e vermelde inhoud- en hoogtebepalingen zowel op de onder e als op de onder d vermelde bebouwing van toepassing zijn. Dit betekent dat op de tussenstrook thans ingevolge de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" gebouwen van ondergeschikte aard, met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m2 per bouwperceel, een inhoud van maximaal 80 m3 en een bouwhoogte van maximaal 3 m, alsook gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en gebouwen en bouwwerken ten behoeve van verblijf van personen in de openbare ruimte met een inhoud van maximaal 80 m3 en een nokhoogte van maximaal 3 m mogen worden opgericht. Ingevolge artikel 19, lid 19.2.2, mogen voorts op de tussenstrook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 m worden gerealiseerd. Deze bouwmogelijkheden verschillen niet wezenlijk van de voorheen op de tussenstrook bestaande bouwmogelijkheden.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellanten] ten gevolge van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de nieuwe bestemming "Groenvoorzieningen (G)" voor het tussengebied geen planologisch nadeel ondervinden.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. P.A. Koppen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Oranje
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013
507.