201208976/1/R2.
Datum uitspraak: 8 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Eibergen, gemeente Berkelland,
de raad van de gemeente Berkelland,
verweerder.
Bij besluit van 26 juni 2012 heeft de raad het bestemmingsplan
"Eibergen, Bedrijventerrein 2011" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2013, waar [appellant], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp en de raad vertegenwoordigd door M. Daalwijk en J.P.M. Franck, werkzaam bij de gemeente Berkelland, zijn verschenen.
1. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor bedrijventerreinen te Eibergen.
2. [appellant] heeft ter zitting de beroepsgronden ingetrokken voor zover deze zagen op zijn betoog dat de significante negatieve gevolgen voor het milieu voor wat betreft de externe veiligheid, bodemkwaliteit, archeologie en luchtkwaliteit niet inzichtelijk waren gemaakt.
3. [appellant] stelt dat het plan meer activiteiten toelaat dan door de raad is beoogd. [appellant] wijst er in dit verband op dat niet de gehele Staat van bedrijfsactiviteiten is overgenomen uit de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) in de bijlage bij het plan. Hierdoor geldt volgens [appellant] dat de bedrijfsactiviteit "Metaal- en autoschredders" die in de VNG-brochure in categorie 5.1 is ingedeeld maar niet is overgenomen in de bijlage bij het plan, in de categorie "Overige metaalwarenfabrieken n.e.g." valt die als 3.2 is gecategoriseerd. Derhalve heeft de raad volgens [appellant] het in werking hebben van een metaalschredder toegestaan die wegens zijn ruimtelijke uitstraling volgens [appellant] ontoelaatbaar is binnen het plangebied.
3.1. De raad betoogt dat de in het plan opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten een uitsnede betreft van de VNG-brochure. De aard en de omvang van de activiteit is daardoor doorslaggevend voor de toelaatbaarheid van het gebruik.
3.2. In de VNG-brochure is de activiteit "Metaal- en autoschredders" omschreven onder de koptekst "Voorbereiding tot recycling" met SBI-2008 code 38 en gecategoriseerd als 5.1.
In de VNG-brochure is de activiteit "Overige metaalwarenfabrieken n.e.g." omschreven onder de koptekst "Vervaardiging en reparatie van producten van metaal (exclusief machine- en transportmiddelen)" met SBI-2008 code 25,31 en gecategoriseerd als 3.2.
Het plan staat in het plangebied voor zover hier van belang, bij recht bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 2 en 3 toe.
3.3. Het betoog van [appellant] dat door het opnemen van een uitsnede van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de VNG-brochure, de metaalschredder door de restcategorie "Overige metaalwarenfabrieken n.e.g." wordt toegestaan op percelen met de bestemming "Bedrijventerrein" met de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2", kan niet worden gevolgd. Daartoe overweegt de Afdeling dat bij de beoordeling van de bedrijfsactiviteit de omschrijving van de activiteit in de Staat van bedrijfsactiviteiten moet worden bezien in samenhang met de daarbij behorende omschreven categorie die blijkt uit de koptekst en de SBI-code.
Anders dan [appellant] betoogt past de activiteit "Metaal- en autoschredders" aldus niet binnen de activiteit "Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.", zodat het plan het recyclen van metaal door middel van een metaalschredder niet toelaat.
4. [appellant] stelt dat artikel 4.5.1 van de planregels het mogelijk maakt om ontheffing te verlenen voor activiteiten die een grotere ruimtelijke uitstraling hebben dan de categorie uit de Staat van bedrijfsactiviteiten die door de aanduiding op de verbeelding wordt toegestaan. Het plan is daardoor volgens [appellant] rechtsonzeker.
4.1. In artikel artikel 4.5.1 van de planregels is bepaald dat: "Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 van de planregels en toestaan dat ook bedrijven worden toegelaten die niet zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, of die volgens deze Staat van bedrijfsactiviteiten, van één categorie hoger zijn, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de al toegelaten categorie van bedrijven, met dien verstande dat Bevi-inrichtingen, vuurwerkinrichtingen en Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan."
4.2. Artikel 4.5.1 van de planregels maakt het weliswaar mogelijk om een omgevingsvergunning te verlenen voor de hier vermelde bedrijfsactiviteiten maar deze activiteiten mogen echter naar aard en omvang geen verder strekkende ruimtelijke gevolgen hebben dan die activiteiten die reeds bij recht in het plan zijn toegestaan. Deze bepaling acht de Afdeling voldoende duidelijk.
Het door [appellant] aangevoerde kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat genoemde planregels in zoverre rechtsonzeker zijn.
5. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van het perceel van [appellant] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
6. Voor zover [appellant] in het beroepschrift heeft volstaan met een verwijzing naar de inhoud van de zienswijze geldt dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
7. [appellant] stelt dat een deel van zijn zienswijze gegrond is verklaard, maar ten onrechte niet tot aanpassing van het plan heeft geleid. Hij verwijst daarbij naar de door hem gestelde onjuistheden in de artikelen 1.49 en 1.91 van de planregels en de doublures van de artikelen 1.5 en 1.7 en 1.38 en 1.43 van de planregels.
In artikel 1.49 van de planregels staat abusievelijk "bijlage II" terwijl dit "lijst 2" moet zijn. In artikel 1.91 van de planregels staat "en" terwijl "en/of" bedoeld is. Voorts kunnen de artikelen 1.5 en 1.7 van de planregels samengetrokken worden net als de artikelen 1.38 en 1.43 van de planregels.
7.1. De raad betoogt dat deze opmerkingen in de zienswijze van [appellant] weliswaar in zoverre terecht zijn, maar dat deze niet tot aanpassing van het plan hebben geleid nu in andere bestemmingsplannen eenzelfde systematiek is gebruikt in een streven naar uniformiteit tussen bestemmingsplannen.
7.2. Ingevolge artikel 1.5 van de planregels wordt onder een aanduiding verstaan: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Ingevolge artikel 1.7 van de planregels wordt onder een aanduidingsvlak verstaan: een geometrisch vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.
Ingevolge artikel 1.38 van de planregels wordt onder een bouwgrens verstaan: de grens van een bouwvlak.
Ingevolge artikel 1.43 van de planregels wordt onder een bouwvlakgrens verstaan: de grens van een bouwvlak.
Ingevolge artikel 1.49 van de planregels wordt onder een coffeeshop verstaan: een horecabedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinogene stoffen als bedoeld in bijlage II van de Opiumwet.
Ingevolge artikel 1.91 wordt onder een kiosk verstaan: een gebouw waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk gericht is op het verhuren van fietsen en het tegen vergoeding verstrekken van producten zoals souvenirs, lectuur, rookwaren, snacks, broodjes, gebak, ijs, versnaperingen, fruit, bloemen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken.
7.3. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het vaststellen van bestemmingen en regels voor gronden. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad bestemmingen en regels voor gronden kan vaststellen die in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd zijn met het recht.
Met betrekking tot de artikelen 1.5, 1.7, 1.38, en 1.43 van de planregels overweegt de Afdeling dat hoewel sprake is van doublures in de planregels niet valt in te zien dat de planregels in onderling verband met elkaar in conflict zouden kunnen komen, zodat deze niet tot rechtsonzekerheid leiden.
Met betrekking tot artikel 1.49 van de planregels overweegt de Afdeling dat nu de Opiumwet geen "bijlage II" kent maar wel een "lijst 2" sprake is van een kennelijke verschrijving waarover geen verwarring kan ontstaan, zodat geen aanleiding bestaat de planregel te vernietigen.
Met betrekking tot artikel 1.91 overweegt de Afdeling dat dit artikel is vastgesteld in weerwil van de kennelijke bedoelingen van de raad. Blijkens de reactie op de zienswijze heeft de raad bedoeld dat een kiosk een gebouw is waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk gericht is op het verhuren van fietsen en/of het tegen vergoeding verstrekken van producten zoals souvenirs, lectuur, rookwaren, snacks, broodjes, gebak, ijs, versnaperingen, fruit, bloemen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken. Door in plaats van de woorden "en/of" uitsluitend het woord "en" op te nemen is het begrip "kiosk" niet overeenkomstig de bedoeling van de raad gedefinieerd.
Het betoog slaagt in zoverre.
8. Voor zover het artikel 1.91 van de planregels betreft, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt dient te worden vernietigd.
De Afdeling ziet in dit geval aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb zoals dat luidde ten tijde van belang, planregels in de plaats van de vernietigde planregels te stellen en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat derdebelanghebbenden daardoor in hun belangen worden geschaad.
Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
In hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit voor het overige in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van 26 juni 2012 van het bestemmingsplan "Eibergen, bedrijventerreinen 2011" voor zover dat artikel 1.91 van de planregels betreft;
III. bepaalt dat artikel 1.91 luidt: Kiosk: een gebouw waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk gericht is op het verhuren van fietsen en/of het tegen vergoeding verstrekken van producten zoals souvenirs, lectuur, rookwaren, snacks, broodjes, gebak, ijs, versnaperingen, fruit, bloemen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit voor zover vernietigd;
V. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
VI. draagt de raad van de gemeente Berkelland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II en III, worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Berkelland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 991,28 (zegge: negenhonderdeenennegentig euro en achtentwintig eurocent), waarvan € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de raad van de gemeente Berkelland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2013