ECLI:NL:RVS:2013:CA0116

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201302234/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Heusden Buitengebied

In deze zaak heeft de Raad van State op 7 mei 2013 uitspraak gedaan over verzoeken om voorlopige voorzieningen met betrekking tot het bestemmingsplan "Heusden Buitengebied", dat op 18 december 2012 door de raad van de gemeente Heusden is vastgesteld. De verzoekers, waaronder de Natuur- en Milieuvereniging en enkele individuele verzoekers, hebben beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan en vroegen de voorzitter om voorlopige voorzieningen te treffen. De verzoekers betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012, omdat het de vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebieden mogelijk maakt zonder voldoende waarborgen voor landschappelijke inpassing. De voorzitter heeft de verzoeken op 18 april 2013 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekers en de raad van de gemeente Heusden vertegenwoordigd waren. De voorzitter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang aanwezig is voor het treffen van voorlopige voorzieningen, omdat de verzoekers niet hebben kunnen aantonen dat er onomkeerbare gevolgen kunnen optreden voordat er een uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. Daarom zijn de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. De voorzitter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201302234/2/R3.
Datum uitspraak: 7 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. de vereniging Natuur- en Milieuvereniging gemeente Heusden, gevestigd te Heusden,
2. [verzoeker sub 2] en anderen, allen wonend te Heusden,
3. [verzoeker sub 3], wonend te Haarsteeg, gemeente Heusden,
en
de raad van de gemeente Heusden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Heusden Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer de Natuur- en Milieuvereniging, [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoeker sub 3] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brieven als waarmee beroep is ingesteld hebben de Natuur- en Milieuvereniging, [verzoeker sub 2] en anderen en [verzoeker sub 3] de voorzitter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen.
[belanghebbende A] en [belanghebbende B] zijn als belanghebbenden tot de procedure toegelaten.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 april 2013, waar de Natuur- en Milieuvereniging, vertegenwoordigd door mr. H.P.J.M. Peters, [verzoeker sub 2] en anderen, bij monde van [verzoeker sub 2] en drs. F.J.M. van de Leur, [verzoeker sub 3], bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Rosmalen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Hermans en mr. M.T.G. Küper, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende A], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, en [belanghebbende B], bijgestaan door ir. C.C.F. Mureau, verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van de Natuur- en Milieuvereniging
2. Ter zitting heeft de Natuur- en Milieuvereniging haar verzoek, voor zover gericht tegen de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3, lid 3.7, onder 3.7.2, van de planregels over vergroting van bouwvlakken van grondgebonden agrarische bedrijven, ingetrokken.
3. De Natuur- en Milieuvereniging betoogt dat het plan in strijd is met artikel 9.2 van de Verordening ruimte Noord-Brabant 2012 (hierna: de Verordening 2012), omdat nieuwvestiging, (her)vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en omschakeling naar een intensieve veehouderij in extensiveringsgebieden niet is uitgesloten. Zij voert daarnaast aan dat bij een aantal ontwikkelingen dat het plan mogelijk maakt, de vereiste landschappelijke inpassing, als bedoeld in artikel 2.2 van de Verordening 2012, onvoldoende is verzekerd. Verder voert zij aan dat bij bestaande agrarische bedrijven ten onrechte een maximale bouwhoogte van 10 m is toegestaan zonder dat daarvoor een landschappelijke inpassing is vereist. Daarnaast maakt het plan teeltondersteunende voorzieningen in kwetsbare gebieden mogelijk, hetgeen ook in strijd is met de Verordening 2012. Ten slotte voert de Natuur- en Milieuvereniging aan dat het plan lichtmasten van maximaal 12 m mogelijk maakt, die de duisternis bij kwetsbare gebieden kunnen aantasten. Met het verzoek beoogt de Natuur- en Milieuvereniging onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
3.1. De Natuur- en Milieuvereniging heeft in haar verzoekschrift noch desgevraagd ter zitting concrete situaties kunnen benoemen waar zich voorafgaand aan de uitspraak in de bodemprocedure onomkeerbare gevolgen kunnen voordoen of waarbij zodanige belangen in het geding zijn dat het treffen van een voorlopige voorziening is aangewezen. De voorzitter stelt derhalve vast dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt. Gelet hierop wordt het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van het verzoek van de Natuur- en Milieuvereniging geen aanleiding.
Het verzoek van [verzoeker sub 2] en anderen
5. [verzoeker sub 2] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel [locatie 1] te Heusden. Volgens hen was een intensieve veehouderij op grond van het voorheen geldende plan ter plaatse niet mogelijk. Zij vrezen dat voordat uitspraak wordt gedaan in de bodemprocedure een wijzigingsplan tot vergroting van het bestaande bouwvlak van de intensieve veehouderij zal worden vastgesteld. Met het verzoek beogen zij dit te voorkomen.
5.1. Artikel 3 van de planregels heeft betrekking op de bestemming "Agrarisch". Ingevolge artikel 3, lid 3.7, onder 3.7.3, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van intensieve veehouderijen, waarbij moet worden voldaan aan de in het artikel genoemde voorwaarden.
5.2. Anders dan [verzoeker sub 2] en anderen stellen, was in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" van 1996 het gebruik van het perceel voor intensieve veehouderij op grond van de toegekende bestemming "Agrarisch gebied" niet uitgesloten. Verder is niet gebleken dat ten behoeve van een vergroting van het bouwvlak een procedure tot wijziging van het plan is aangevangen en evenmin is gebleken dat op korte termijn voor dit perceel gebruik zal worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid. Nu pas na de vaststelling van een wijzigingsplan, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, de door [verzoeker sub 2] en anderen gevreesde vergroting kan plaatsvinden en niet is gebleken dat er zodanige belangen in het geding zijn dat het treffen van een voorlopige voorziening is aangewezen, is de voorzitter van oordeel dat er geen spoedeisend belang aanwezig is.
Gelet hierop wordt het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 2] en anderen geen aanleiding.
Het verzoek van [verzoeker sub 3]
7. [verzoeker sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit" voor het perceel [locatie 2] te Haarsteeg. Hij betoogt dat ter plaatse ten onrechte een illegaal catering- en evenementenbedrijf als zodanig wordt bestemd. [verzoeker sub 3] stelt dat hij van het catering- en evenementenbedrijf naast zijn woning ernstige overlast ondervindt en dat zijn woning daardoor minder goed verkoopbaar is. Volgens hem is er geen enkele beperking gesteld aan dit gebruik. Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen te voorkomen en wijst in dit verband op een verzoek tot handhaving.
7.1. Het bestreden plandeel heeft de bestemming "Wonen". Een gedeelte hiervan, zonder bouwvlak, heeft tevens de aanduiding "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit".
Ingevolge artikel 26, lid 26.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit" tevens nevenactiviteiten toegestaan zoals per adres is aangegeven in de bij deze regels behorende bijlage 1 Overzicht nevenactiviteiten.
In bijlage 1 Overzicht nevenactiviteiten staat dat op het perceel [locatie 2] ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit" een catering- en evenementenbedrijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 1, onder ct, wordt verstaan onder nevenactiviteit: activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een bouwperceel.
7.2. De voorzitter stelt vast dat het plandeel met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "specifieke vorm van wonen - nevenactiviteit" mag worden gebruikt voor een catering- en evenementenbedrijf, maar dat dit gebruik in ruimtelijk opzicht ondergeschikt moet blijven aan de hoofdfunctie "Wonen". Daarnaast is van belang dat het plandeel met deze aanduiding beperkt van omvang is en op een afstand van ongeveer 50 m tot het perceel van [verzoeker sub 3] ligt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is de planregeling dan ook niet onbeperkt en is niet aannemelijk dat dit plandeel zodanige overlast kan veroorzaken dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen. Voor zover [verzoeker sub 3] vreest dat het gebruik niet ondergeschikt zal zijn, kan dat in deze procedure niet aan de orde komen. Gelet op het voorgaande overweegt de voorzitter dat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding bestaat. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt derhalve afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 3] geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2013
459-662.