ECLI:NL:RVS:2013:CA0119

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201211312/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • A.B.M. Hent
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling die asiel heeft aangevraagd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 1 november 2012. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het terugkeerbesluit van de minister vernietigd, alsook schadevergoeding toegekend aan de vreemdeling. De vreemdeling had voorafgaand aan de maatregel van bewaring te kennen gegeven asiel te willen aanvragen, waardoor de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing was. De staatssecretaris betoogde dat de onrechtmatigheid van het terugkeerbesluit geen gevolgen had voor de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte schadevergoeding had toegekend, omdat de maatregel van bewaring rechtmatig was opgelegd zonder dat een terugkeerbesluit vereist was. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze schadevergoeding toekende aan de vreemdeling en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de toepassing van de relevante richtlijnen en de rechtsgrondslagen voor de maatregel van bewaring in het bestuursrecht.

Uitspraak

201211312/1/V3.
Datum uitspraak: 7 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 1 november 2012 in zaak nr. 12/15233 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2012 heeft de minister de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 november 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een nader stuk ingediend waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In hoger beroep is onbestreden dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 april 2012 terecht gegrond heeft verklaard en, voor zover thans van belang, het daarin vervatte terugkeerbesluit terecht heeft vernietigd.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat aan de bij besluit van 30 april 2012 aan de vreemdeling opgelegde maatregel van bewaring nimmer een rechtmatig terugkeerbesluit ten grondslag heeft gelegen en dat die maatregel dus van aanvang af onrechtmatig moet worden geacht. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2012 in zaak nr. 201200935/1/V3 heeft de rechtbank om die reden op verzoek van de vreemdeling aan hem op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb een schadevergoeding toegekend voor de periode van 30 april 2012 tot 1 september 2012, de dag waarop de maatregel van bewaring is opgeheven.
3. In de enige grief klaagt de staatssecretaris onder meer dat de rechtbank, door aldus te oordelen, niet heeft onderkend dat de vreemdeling op 30 april 2012 krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in bewaring is gesteld. De vreemdeling heeft immers tijdens het gehoor bij ophouding van dezelfde dag een asielwens geuit die hij tijdens het aan de inbewaringstelling voorafgaande gehoor heeft herhaald. Derhalve viel de vreemdeling volgens de staatssecretaris ten tijde van de inbewaringstelling niet onder de werkingssfeer van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB 2008 L 348; hierna: de Terugkeerrichtlijn). De inbewaringstelling was dan ook mogelijk zonder een daaraan voorafgaand of gelijktijdig uitgevaardigd terugkeerbesluit. De onrechtmatigheid van het terugkeerbesluit heeft derhalve geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling, aldus de staatssecretaris.
3.1. Ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt, indien daarvoor gronden zijn.
3.2. Onder verwijzing naar de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van 14 mei 2012 overweegt de Afdeling dat artikel 8:73, eerste lid, van de Awb de rechtbank een grondslag biedt om, in geval van een gegrondverklaring van een tegen een terugkeerbesluit ingesteld beroep, op verzoek van de betrokken vreemdeling de staatssecretaris te kunnen veroordelen tot vergoeding van de schade die de vreemdeling als gevolg van dat terugkeerbesluit heeft geleden.
3.3. Niet in geschil is dat de vreemdeling tijdens het gehoor bij ophouding van 30 april 2012 en tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van dezelfde dag een asielwens heeft geuit. Vaststaat dat de vreemdeling bij besluit van 30 april 2012 om die reden krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring is gesteld.
Bij besluit van 13 mei 2012, dat bij nader stuk is overgelegd, heeft de staatssecretaris de op 7 mei 2012 door de vreemdeling ingediende aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit houdt tevens een terugkeerbesluit in. Op 15 mei 2012 is de maatregel van bewaring voortgezet krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Vaststaat dat aan die voortzetting het in het besluit van 13 mei 2012 vervatte terugkeerbesluit ten grondslag ligt.
3.4. Onder verwijzing naar de uitspraak van 25 januari 2012 in zaak nr. 201103609/1/V3 overweegt de Afdeling dat nu de vreemdeling voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring te kennen heeft gegeven asiel te willen, op die maatregel niet de Terugkeerrichtlijn van toepassing was, maar Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van de Europese Unie van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB 2005 L 326). Het terugkeerbesluit van 30 april 2012 was derhalve geen vereiste voor de rechtmatigheid van de op dezelfde dag opgelegde maatregel van bewaring. De staatssecretaris betoogt dan ook terecht dat de onrechtmatigheid van dat terugkeerbesluit geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van die maatregel.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte aan de vreemdeling op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb een schadevergoeding toegekend.
De grief slaagt in zoverre.
4. Hetgeen de staatssecretaris overigens in de enige grief aanvoert, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarbij aan de vreemdeling een schadevergoeding heeft toegekend. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen onder 3.4. is overwogen, het verzoek om schadevergoeding alsnog afwijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 1 november 2012 in zaak nr. 12/15233, voor zover de rechtbank daarbij aan de vreemdeling een schadevergoeding heeft toegekend;
III. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Dokkum
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2013
551-714.