201204777/1/A2.
Datum uitspraak: 15 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2012 in zaak nr. 11/3205 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 20 juni 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [wederpartij] over het jaar 2008 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op nihil gesteld.
Bij onderscheiden besluiten van 25 augustus en 9 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover het de periode tot 20 oktober 2008 betreft en het voorschot op € 5.948,00 gesteld en voor het overige ongegrond.
Bij uitspraak van 30 maart 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 september 2010 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt, kennelijk met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarin heeft overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, doet degene die voornemens is een gastouderbureau in exploitatie te nemen daarvan melding aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) van de gemeente van vestiging. Een gastouderbureau wordt niet in exploitatie genomen, voordat de termijn, gesteld in artikel 62, is verstreken of indien uit het onderzoek, bedoeld in dat artikel, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van dit hoofdstuk, vanaf dat moment.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, houdt het college een register bij van gemelde gastouderbureaus. In het register worden na een melding onverwijld de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 45, tweede lid, zijn verstrekt.
Ingevolge het vijfde lid ligt het register ter gemeentesecretarie kosteloos voor een ieder ter inzage.
Ingevolge artikel 47, eerste lid, doet de houder van wijzigingen in de gegevens, die bij de melding zijn verstrekt, onverwijld mededeling aan het college.
Ingevolge artikel 48, tiende lid, wordt, indien blijkt dat de kwaliteit van het gastouderbureau niet langer naar aard en strekking overeenkomt met de op grond van deze wet gestelde regels of dat de houder niet voldoet aan enige verplichting die ingevolge deze wet op hem rust, het gastouderbureau uit het register verwijderd.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde van belang, vindt verwijdering door het college van de gegevens van een gastouderbureau uit het register plaats, indien is gebleken dat de houder niet langer het gastouderbureau in de gemeente exploiteert.
Ingevolge het tweede lid kan verwijdering door het college van de gegevens van een gastouderbureau uit het register plaatsvinden, indien uit onderzoek, als bedoeld in artikel 62 van de wet, is gebleken dat de houder naar verwachting niet, dan wel niet langer, voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 3, paragrafen 2 en 3, van de wet gegeven voorschriften.
Ingevolge het derde lid maakt het college de verwijdering van gegevens uit het register bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
2. Aan de besluiten van 25 augustus en 9 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [gastouderbureau], door wiens tussenkomst [wederpartij] de kinderopvang deed plaatsvinden, met ingang van 20 oktober 2008 uit het register van de gemeente Gorinchem is verwijderd.
3. De rechtbank heeft overwogen dat [wederpartij] er in 2008 door de Belastingdienst/Toeslagen niet van op de hoogte is gesteld dat bepaalde bij gastouderbureaus werkzame personen van fraude in verband met kinderopvangtoeslag worden verdacht.
4. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de verwijdering uit het gemeentelijke register van [gastouderbureau] is bekendgemaakt in het huis-aan-huisblad "Stad Gorinchem" van 21 oktober 2008 en [wederpartij] vanaf die dag van de verwijdering op de hoogte had kunnen zijn.
4.1. Ingevolge de Wko en de Regeling is het college van de gemeente van inschrijving met het toezicht op een gastouderbureau belast. De verwijdering uit het gemeentelijke register van [gastouderbureau] per 20 oktober 2008 is met de publicatie in het blad "Stad Gorinchem" van 21 oktober 2008 op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
[wederpartij] had van die verwijdering op de hoogte kunnen zijn. Dat zij, als gesteld, niet in Gorinchem woont, maakt dat niet anders. Nu zij de kinderopvang met gebruik van een in een andere gemeente gevestigd gastouderbureau deed plaatsvinden en daarom mogelijk geen kennis had van de publicatie, was het aan haar om zich op andere wijze op de hoogte te stellen van mogelijk veranderde omstandigheden omtrent de registratie van het gastouderbureau.
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank, dient, voor zover aangevallen, te worden vernietigd, voor zover die betrekking heeft op aanspraak op het voorschot kinderopvangtoeslag over de periode 20 oktober 2008 tot 31 december 2008. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het de besluiten van 25 augustus en 9 september 2010 van de Belastingdienst/Toeslagen in zoverre ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2012 in zaak nr. 11/3205, voor zover aangevallen;
III. verklaart het in deze zaak tegen de besluiten van 25 augustus en 9 september 2010, met kenmerken BOB DAH 2 BT09 1 en 1310.82.000.T.08.0601 ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013