ECLI:NL:RVS:2013:CA0155

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207906/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • G.J. Deen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor de bouw van een bedrijfswoning te Venhorst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 juli 2012, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boekel ongegrond werd verklaard. Het college had op 27 januari 2011 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] te Venhorst, ter vervanging van een bestaande inpandige bedrijfswoning. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd was met het bestemmingsplan, maar [appellante] was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 april 2013 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd door hun advocaten. [vergunninghouder] was ook aanwezig en werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank heeft miskend dat de voorziene woning geen bedrijfswoning is en dat het bouwplan in strijd is met de planvoorschriften. De Afdeling concludeert dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de te bouwen woning een bedrijfswoning in de zin van de planvoorschriften zal zijn.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 15 juni 2011. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan [appellante] en moet het griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan op 15 mei 2013.

Uitspraak

201207906/1/A1.
Datum uitspraak: 15 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 juli 2012 in zaak nr. 11/2466 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boekel.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] te Venhorst (hierna: het perceel) ter vervanging van een erop aanwezige inpandige bedrijfswoning.
Bij besluit van 15 juni 2011 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 april 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A. van der Vleuten, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, gehoord.
Overwegingen
1. Bij uitspraak van 5 maart 2008 in zaak nr. 200609279/1 heeft de Afdeling het besluit van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied 2005" vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen", betreffende de woning aan de [locatie 2] en de aanduiding "W=0" bij het plandeel met de bestemming "Agrarisch bouwblok", betreffende het perceel [locatie 1], waarop het bouwplan is voorzien. Gedeputeerde staten hebben vervolgens bij besluit van 16 december 2009 goedkeuring aan de woonbestemming op het perceel [locatie 2] en de aanduiding "W=0" betreffende het perceel [locatie 1] onthouden. Tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2005" rust aldus op het perceel de bestemming "Agrarisch bouwblok", zonder verdere aanduiding.
Ingevolge artikel 9.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de zodanig aangewezen gronden bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijfsdoeleinden.
Ingevolge artikel 9.2.1 mag er alleen ten dienste van de in de doeleindenomschrijving aangegeven bestemming worden gebouwd.
Ingevolge artikel 9.2.3, aanhef en onder b, mag per agrarisch bouwblok één bedrijfswoning worden opgericht, met dien verstande dat op percelen met de aanduiding "W=0" het oprichten van een bedrijfswoning niet is toegestaan.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 20, wordt onder bedrijfswoning verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het er toe strekt dat een tweede bedrijfswoning wordt gerealiseerd. Het perceel [locatie 1] is weliswaar bestemd als een zelfstandig bouwblok, zonder de aanduiding "W=0", maar uit de uitspraken van de Afdeling van 5 maart 2008 en 25 juli 2012 in de zaken nrs. 200609279/1 en 201109073/1/R3 volgt dat een planologische relatie tussen de woning op perceel [locatie 2] en het perceel [locatie 1] bestaat. Omdat deze percelen als planologische eenheid moeten worden aangemerkt, is de woning op het perceel [locatie 2] de agrarische bedrijfswoning bij het perceel [locatie 1], aldus [appellante].
3.1. Dat betoog faalt. Het perceel is in het bestemmingsplan bestemd als een zelfstandig bouwblok, zonder nadere aanduiding. Na het besluit van 16 december 2009 is dat de bestemming. Weliswaar heeft het gemeentebestuur zich voorheen op het standpunt gesteld dat een planologische relatie diende te bestaan tussen de woning op perceel [locatie 2] en de onderneming die op het naastgelegen perceel [locatie 1] wordt gedreven, maar de rechtbank heeft terecht overwogen dat in de planvoorschriften, noch op de plankaart van het bestemmingsplan, steun is te vinden voor het betoog van [appellante] dat een planologische relatie tussen de percelen [locatie 2] en [locatie 1] in het bestemmingsplan is neergelegd. Voor zover [appellante] stelt dat de plangever is uitgegaan van zodanige planologische samenhang en niet heeft beoogd ter plaatse oprichting van een extra bedrijfswoning mogelijk te maken, wordt overwogen dat dit betoog geen steun vindt in het bestemmingsplan.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de voorziene woning geen bedrijfswoning is en het bouwplan derhalve in strijd is met artikel 9.2.3, aanhef en onder b, van de planvoorschriften. Het college mocht op basis van de enkele overlegging van een bedrijfsplan geen agrarische exploitatie, waarbij de noodzaak van een bedrijfswoning is aangetoond, aannemen, te minder nu de oppervlakte van de teeltgrond hiervoor niet groot genoeg is. Voorts wordt het gehele object te koop aangeboden en vinden op het perceel reeds lange tijd geen bedrijfsmatige agrarische activiteiten meer plaats, aldus [appellante].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 mei 2012 in zaak nr. 201110042/1/A1), kan, ook indien nog niet daadwerkelijk een agrarische onderneming wordt geëxploiteerd, maar er een aanzet is tot zodanige exploitatie, omgevingsvergunning worden verleend, wanneer aannemelijk is dat een agrarische onderneming gedreven zal worden.
Nu ten tijde van belang, naar niet in geschil is, nog geen begin was gemaakt met het exploiteren van een agrarische onderneming op het perceel, bood het door ABAB Agrarisch Bedrijfsadvies opgestelde bedrijfsplan voor een boomkwekerij van 30 november 2007 onvoldoende grondslag om aan te nemen dat op het perceel een grondgebonden agrarische onderneming zal worden geëxploiteerd. Het college heeft zonder verder onderzoek niet tot het oordeel mogen komen dat de te bouwen woning een bedrijfswoning in de zin van artikel 1, aanhef en onder 20, van de planvoorschriften zal zijn. Gelet hierop, heeft het zijn oordeel dat bouw van de woning niet in strijd is met artikel 9.2.3, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, niet toereikend gemotiveerd.
Dit betoog slaagt.
5. Het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat realisering van de bedrijfswoning een verdere verstening in het buitengebied tot gevolg heeft en het principe van zuinig ruimtegebruik hiermee zal worden geschonden, leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Bij de beslissing op een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning, waarbij geen afwijking van het bestemmingsplan voorzien is, bestaat geen ruimte voor een nadere belangenafweging.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij haar tegen het besluit van 15 juni 2011 ingestelde beroep gegrond verklaren.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 juli 2012 in zaak nr. 11/2466;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boekel van 15 juni 2011, kenmerk Z/013585;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boekel tot vergoeding aan [appellante] van bij deze in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Boekel aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 768,00 (zegge: zevenhonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2013
604.