201211776/1/A2.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hotels van Oranje B.V., gevestigd te Noordwijk,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 november 2012 in zaak nr. 12/1925 in het geding tussen:
het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Bij besluit van 21 april 2011 heeft het college aan de vennootschap op grond van de Verordening Schadevergoeding Rijnland 2005 (de verordening) € 51.939,00 aan nadeelcompensatie toegekend.
Bij besluit van 23 januari 2012 heeft het college het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2012 heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2013, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door mr. E. Unger, advocaat te Amsterdam, vergezeld door C.H. de Boer, en het college, vertegenwoordigd door A.A.M. Zonneveld en ir. M. de Vries, beiden werkzaam bij het hoogheemraadschap, vergezeld door mr. B.P.M. van Ravels, deskundige, zijn verschenen.
1. Bij besluit van 31 januari 2007 heeft de verenigde vergadering van het hoogheemraadschap van Rijnland het kustversterkingsplan "Versterking zwakke schakel Noordwijk" vastgesteld. Het college heeft in de periode september 2007 tot april/mei 2008 werkzaamheden in Noordwijk uitgevoerd ter uitvoering van dit plan. Het college heeft aan de vennootschap nadeelcompensatie toegekend, omdat zij haar strandpaviljoen "Palm Plaza" eerder dan gebruikelijk moest verwijderen en later dan gebruikelijk kon herplaatsen.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de toekenning van nadeelcompensatie bij besluit van 21 april 2011 heeft mogen baseren op het advies van de adviescommissie nadeelcompensatie hoogheemraadschap van Rijnland van 17 maart 2011.
3. Het college mag in beginsel op het advies afgaan. Dit is slechts anders indien moet worden geoordeeld dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins ernstige gebreken kleven.
4. De vennootschap betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het rapport van Grontmij/Marktplan van 24 oktober 2008 aan zijn besluitvorming ten grondslag had moet leggen. In dit rapport is september 2006 als referentieperiode opgenomen voor de berekening van de schade geleden in september 2007. Daartoe is gesteld dat in 2006 de omzet van Palm Plaza structureel is toegenomen als gevolg van een gewijzigde marktstrategie, waarbij het strandpaviljoen zich vanaf 2006 specifiek op de feesten- en partijenmarkt richtte, zodat haar omzet minder afhankelijk zou worden van weersinvloeden. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft zij deze wijziging in strategie afdoende onderbouwd, aldus de vennootschap.
4.1. In het advies is de referentieperiode voor het bepalen van de hoogte van de schade geleden over september 2007 gebaseerd op de maand september van de jaren 2004 tot en met 2006. Volgens het advies bevat een referentieperiode van meerdere jaren een goede afweging van goede en kwade kansen, hetgeen in het bijzonder geldt voor een strandpaviljoen waar de omzet in verregaande mate afhankelijk is van de weersomstandigheden. Uit de door de vennootschap overgelegde omzetgegevens blijkt ook dat de omzetten per maand aanzienlijk fluctueren ten opzichte van dezelfde maand in de voorgaande jaren.
De vennootschap stelt daar tegenover dat in haar geval alleen september 2006 tot uitgangspunt dient te worden genomen voor het bepalen van de schade over september 2007, omdat toen een hogere omzet is gehaald als gevolg van een gewijzigde marktstrategie, waardoor zij zich meer richt op feesten en partijen, zodat zij minder afhankelijk is van weersinvloeden. Dit betoog biedt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies. De vennootschap heeft geen stukken, zoals facturen of kasstaten overgelegd, waaruit een blijvende wijziging in haar marktstrategie valt af te leiden. De vergroting van het buitenterras van 300m2 naar 350 m2 voorafgaand aan het seizoen van 2007 biedt evenmin een concreet aanknopingspunt voor de beoogde verminderde afhankelijkheid van weersinvloeden. Daarbij komt dat de stijging van de totaalomzet in 2006 het gevolg is van een in verhouding grote omzetstijging in juni en juli, terwijl de stijging van de totaalomzet in 2007 het gevolg is van een omzetstijging in april. Ook daaruit blijkt de afhankelijkheid van weersomstandigheden, hetgeen er evenmin voor pleit slechts een maand als referentieperiode te hanteren.
5. Voor zover de vennootschap stelt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet mocht uitgaan van de berekening in het advies van de kostenbesparingen over september 2007, slaagt dit niet. De vennootschap heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het advies de besparing op de huisvestingskosten, zoals opgenomen in tabel 14 van het advies, onjuist is berekend en de door haar gestelde kosten voor de afbouw van het paviljoen en voor de huur van een opslagruimte daarin niet zouden zijn verdisconteerd.
6. De vennootschap betoogt tot slot dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten van deskundige bijstand voorafgaand aan het besluit van 21 april 2011.
6.1. Ingevolge artikel 10 van de verordening kunnen indien bij de indiening en de behandeling van de aanvraag zowel de hulp van rechts- dan wel andere deskundigenbijstand is ingeroepen, deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen als de kosten daarvan redelijk te achten zijn.
6.2. De vennootschap betoogt terecht dat het in dit geval redelijk was dat zij voorafgaand aan het primaire besluit rechtsbijstand heeft ingeroepen om te reageren op het conceptadvies van de adviescommissie. Voorafgaand aan het conceptadvies heeft het college aan Grontmij/Marktplan opdracht gegeven de door de vennootschap geleden schade als gevolg van de werkzaamheden te begroten. In het rapport "Omzetschade Strandpaviljoens Noordwijk - Inventarisatie omzetschade uitvoering Zwakke Schakel" van 17 november 2008" heeft Grontmij/Marktplan de door Palm Plaza geleden schade begroot op € 94.929,00. In het advies van de schadecommissie is de schade vervolgens begroot op € 51.939,00 en is derhalve afgeweken van de bevindingen van het advies van Grontmij/Marktplan dat door het college was ingewonnen. Onder die omstandigheden was er voor de vennootschap in redelijkheid aanleiding om een deskundige in te schakelen om te reageren op het advies van de schadecommissie. Dat betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de afwijzing van een vergoeding van deskundige kosten voldoende toereikend heeft gemotiveerd.
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 23 januari 2012 vernietigen. De Afdeling ziet aanleiding het geschil definitief te beslechten door met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien. In dit verband wordt het volgende overwogen.
7.1. Volgens de vennootschap bedragen de kosten van rechtsbijstand voorafgaande aan het primaire besluit € 11.389,00. Niet aannemelijk is dat de vennootschap die opgevoerde kosten in redelijkheid in verband met het geven van een reactie op het conceptadvies heeft moeten maken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het conceptadvies de bevindingen van het advies van Grontmij/Marktplan al waren verdisconteerd en dat de vennootschap geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het conceptadvies naar voren heeft gebracht. In dit geval is een vergoeding van € 1.750,00 redelijk te achten, gebaseerd op tien werkuren tegen een gemiddeld tarief van € 175,00.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten onrechte is afgewezen en dat het daartegen door de vennootschap gemaakte bezwaar gegrond dient te worden verklaard en het besluit van 21 april 2011 dient te worden herroepen. Aan de vennootschap wordt € 1.750,00 toegekend ten laste van het college. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 21 april 2011.
8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 november 2012 in zaak nr. 12/1925, voor zover daarin ten onrechte het beroep tegen de afwijzing van een vergoeding voor kosten van deskundige bijstand ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland van 23 januari 2012, kenmerk 12.03608, voor zover het de afwijzing van een vergoeding voor de kosten van deskundige bijstand betreft;
V. verklaart het de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hotels van Oranje B.V. gemaakte bezwaar gegrond;
VI. herroept het besluit van 21 april 2011, kenmerk 11.17132, voor zover daarin geen vergoeding voor kosten van deskundige bijstand is toegekend;
VII. bepaalt dat het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland voor kosten van deskundige bijstand een bedrag van € 1.750,00 (zegge: zeventienhonderdvijftig euro) betaalt;
VIII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
IX. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
X. veroordeelt het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hotels van Oranje B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.938,86 (zegge: negentienhonderdachtendertig euro en zesentachtig cent), waarvan € 1.888,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
XI. gelast dat het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Rijnland aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hotels van Oranje B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 756,00 (zegge: zevenhonderdzesenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013