ECLI:NL:RVS:2013:CA0663

Raad van State

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201207079/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Sorgdrager
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering revisievergunning voor varkenshouderij in strijd met bestemmingsplan en provinciale verordening

Op 22 mei 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek een besluit genomen waarbij aan [appellante] een revisievergunning voor een varkenshouderij op het perceel [locatie] te Biest-Houtakker is geweigerd. Dit besluit is genomen op basis van artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, waarbij het college stelde dat de vergunning in strijd zou zijn met het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ en de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011. Tegen deze weigering heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Raad van State.

De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tijdens de zitting op 26 april 2013 zijn zowel [appellante], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, als vertegenwoordigers van het college, A.P. d’Haens en V. Voigt, verschenen. De Afdeling heeft de zaak vervolgens beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving en de argumenten van beide partijen.

De Afdeling oordeelde dat het college terecht de vergunning had geweigerd. De weigering was gebaseerd op de strijdigheid van de gevraagde vergunning met het bestemmingsplan en de provinciale verordening. De Afdeling benadrukte dat het college niet verplicht was om de vergunning te verlenen, maar dat het een bevoegdheid had om dit te weigeren in het geval van strijd met het bestemmingsplan. De Afdeling concludeerde dat de beroepsgrond van [appellante] faalde en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 mei 2013, waarbij mr. W. Sorgdrager de beslissing heeft vastgesteld in aanwezigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

Uitspraak

201207079/1/A4.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Biest-Houtakker, gemeente Hilvarenbeek,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2012 heeft het college geweigerd aan [appellante] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer te verlenen voor een varkenshouderij op het perceel [locatie] te Biest-Houtakker, gemeente Hilvarenbeek.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, en het college, vertegenwoordigd door A.P. d’Haens en V. Voigt, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht Wabo
1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een revisievergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
Bestemmingsplan en provinciale verordening
2. [appellante] betoogt dat het college de vergunning ten onrechte heeft geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ en de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011. Volgens haar is het college altijd bereid geweest de gevraagde vergunning planologisch in te passen en heeft het niet deugdelijk gemotiveerd op welke planologische gronden de uitbreiding van de varkenshouderij niet kan worden gerealiseerd. Zij wijst erop dat het weigeren van een vergunning krachtens artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer slechts een bevoegdheid is en geen verplichting.
2.1. Ingevolge artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer kan de vergunning, in afwijking van het eerste lid, tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met het bestemmingsplan of regels gesteld bij een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Uit artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer volgt dat het bevoegd gezag bij strijd met het bestemmingsplan of een provinciale verordening niet verplicht, maar bevoegd is de gevraagde milieuvergunning te weigeren.
2.2. Het college heeft bij het bestreden besluit met toepassing van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer geweigerd de gevraagde vergunning te verlenen. Aan die weigering heeft het ten grondslag gelegd dat door verlening van de vergunning strijd ontstaat met het bestemmingsplan en de Verordening ruimte. Gelet op de strijdigheid met de Verordening ruimte en in aanmerking genomen dat gedeputeerde staten bij besluit van 4 juli 2011 hebben geweigerd daarvan ontheffing te verlenen en de gemeenteraad tegen dat besluit geen bezwaar heeft gemaakt, heeft het college een negatieve grondhouding over de planologische inpassing van de gevraagde uitbreiding.
2.3. Vast staat dat door verlening van de gevraagde vergunning strijd ontstaat met het bestemmingsplan en de Verordening ruimte. Gezien het feit dat gedeputeerde staten weigeren de voor de gevraagde uitbreiding noodzakelijke ontheffing te verlenen, kan het college geen medewerking verlenen aan de planologische inpassing van de gevraagde uitbreiding. Onder die omstandigheid heeft het college in de strijdigheid met het bestemmingsplan en de Verordening ruimte in redelijkheid aanleiding kunnen zien om de gevraagde vergunning met toepassing van artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer te weigeren. De door het college weersproken stelling van [appellante] dat het college in het verleden bereid was de uitbreiding planologisch mogelijk te maken, leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel, reeds omdat door de weigering van de ontheffing door gedeputeerde staten een nieuwe situatie is ontstaan.
De beroepsgrond faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013
457-784.