201211030/1/A3.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 10 oktober 2012 in de zaken nrs. 196475/12-2 en 196476/12-3330 in het geding tussen:
de burgemeester van Haarlem.
Bij besluit van 18 september 2012 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning aan de [locatie] te Haarlem (hierna: de woning) onmiddellijk te verlaten en die vanaf 18 september 2012, 14:49 uur, tot 28 september 2012, 14:49 uur, niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Bij dat besluit heeft de burgemeester [appellant] voorts verboden contact op te nemen met [belanghebbenden].
Bij besluit van 27 september 2012 heeft de burgemeester dit huisverbod met achttien dagen verlengd.
Bij uitspraak van 10 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2013, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.B.B. Dohmen en F.D.J. van Hattem, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De burgemeester heeft aan het besluit tot oplegging van het huisverbod ten grondslag gelegd dat er regelmatig geweld is tussen [appellant] en [belanghebbende A], waarvan de kinderen bijna altijd getuige zijn. Verder is [appellant] volgens [belanghebbende A] verslaafd aan alcohol en gebruikt hij vaak recreatief harddrugs en gebruikt [belanghebbende A] volgens [appellant] vaak PEP-middelen, aldus dat besluit. Ook zijn er schulden.
Aan het besluit tot verlenging van het huisverbod heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat het huisverbod de eerste tien dagen meermalen is overtreden en de uithuisgeplaatste vooralsnog niet meewerkt aan de hulpverlening. Verder heeft de uithuisgeplaatste zich niet gehouden aan gemaakte afspraken en is de dreiging van geweld ondanks de detentie van [appellant] niet afgenomen. De veiligheid van de betrokkenen is niet gegarandeerd, aldus het besluit tot verlenging van het huisverbod.
3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de burgemeester onbevoegd was om het huisverbod op te leggen of dat te verlengen. Hij heeft geen geweld gebruikt tegen [belanghebbende A], hun verklaringen over wat er is voorgevallen zijn tegenstrijdig en er zijn geen objectieve gegevens beschikbaar waaruit volgt dat hij geweld tegen haar heeft gebruikt, zodat het huisverbod niet had mogen worden opgelegd. Ter toelichting van zijn betoog wijst [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2012 in zaak nr. 201102246/1/A3 en die van 16 mei 2012 in zaak nr. 201106958/1/A3.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 6 februari 2013 in zaak nr. 201112454/1/A3 is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, dient de burgemeester zorgvuldig te overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester terughoudend getoetst.
3.2. De burgemeester heeft besloten tot oplegging van het huisverbod na kennisneming van het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld. Daarin is onder meer vermeld dat van [appellant] verschillende antecedenten bekend zijn op het gebied van vermogensdelicten, geweld, verkeer, de opiumwetgeving en de wapenwetgeving. Verder is daarin vermeld dat hij niet tot bedaren was te brengen en niet voornemens was mee te werken bij zijn aanhouding en daarom pepperspray is gebruikt. Ook is vermeld dat [appellant] heeft verklaard dat hij geen geweld heeft gebruikt, maar slechts de hand voor de mond van [belanghebbende A] heeft gehouden, terwijl zij heeft verklaard dat hij heeft getracht haar te wurgen en hij in het verleden ook geweld tegen haar heeft gebruikt.
De burgemeester heeft ter zitting van de Afdeling desgevraagd te kennen gegeven dat hij het huisverbod heeft opgelegd naar aanleiding van een incident waarbij [appellant] zou hebben gepoogd [belanghebbende A] te wurgen. Over dit vermeende incident zijn geen objectieve gegevens beschikbaar, bijvoorbeeld in de vorm foto’s van letsel of getuigenissen van derden. Evenmin bevinden zich in het dossier verklaringen over eerdere mishandelingen van [belanghebbende A] door [appellant], laat staan objectieve gegevens over dergelijke mishandelingen.
Niet is vast komen te staan dat het in artikel 2 van de Wth bedoelde gevaar dan wel de dreiging ervan zich voordeed. De voorzieningenrechter heeft de burgemeester ten onrechte bevoegd geacht tot het opleggen van het huisverbod en het verlengen daarvan.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de besluiten van de burgemeester van 18 en 27 september 2012 alsnog gegrond verklaren. Die besluiten komen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
5. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 10 oktober 2012 in zaak nr. 196476/12-3330;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Haarlem van 18 september 2012 en dat van 27 september 2012, beide met kenmerk 117767/126918;
V. veroordeelt de burgemeester van Haarlem tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.
w.g. Michiels w.g. Reuveny
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013