201300240/1/R2 en 201300240/2/R2.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Epe,
de raad van de gemeente Epe,
verweerder.
Bij besluit van 29 november 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Unilocatie, Wachtelenbergweg" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [appellant] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 maart 2013, waar [appellant] en anderen, bij monde van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door D.D. Scarse en J. de Wilde, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord de stichting Stichting PROO, vertegenwoordigd door B. Stam.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het plan voorziet in de realisatie van de Unilocatie, waar twee basisscholen, een kinderopvang, buitenschoolse opvang en een buurthuis zijn beoogd.
3. Ter zitting hebben [appellant] en anderen het betoog, dat het onderzoek naar de bodemkwaliteit en archeologische waarden ondeugdelijk is, ingetrokken.
4. [appellant] en anderen betogen dat geen noodzaak bestaat voor de nieuwbouw van twee scholen. In dat verband wijzen zij erop dat in Epe verschillende woningbouwprojecten zijn geschrapt, dat het leerlingaantal de komende jaren zal dalen en dat de overheid aanstuurt op het terugdringen van kleine scholen. Ook is volgens [appellant] en anderen geen behoefte aan een buitenschoolse opvang en een kinderopvang. In dat verband wijzen zij erop dat van overheidswege de toeslagen voor kinderopvang sterk zijn gereduceerd. [appellant] en anderen betogen voorts dat de bestemming "Maatschappelijk" zonder nadere aanduidingen naast de voorgestane invulling talloze andere gebruiksmogelijkheden toestaat. Volgens hen duidt dit erop dat de raad onzeker is over de toekomstige invulling van de Unilocatie.
5. De raad stelt zich op het standpunt dat herbouw van de twee basisscholen noodzakelijk is omdat de huidige gebouwen niet meer voldoen. Voor de bouw van de Unilocatie is rekening gehouden met de laatste meerjarige leerlingprognose, die een afname laat zien. Ook met de daling van de vraag naar kinderopvang is rekening gehouden, aldus de raad. Het toekennen van specifieke aanduidingen binnen de bestemming "Maatschappelijk" acht de raad niet gewenst, nu dit het multifunctionele gebruik van het gebouw beperkt.
6. Aan de gronden is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels, zijn de gronden met deze bestemming, voor zover thans van belang, bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
Ingevolge artikel 1, lid 1.34, van de planregels, wordt onder maatschappelijke voorzieningen verstaan: educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie - met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren - en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
7. In de plantoelichting staat dat met het plan de samenvoeging van twee bestaande basisscholen is voorzien, nu deze gebouwen niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd. Tevens wordt met het plan voorzien in de verplaatsing van een kinderdagverblijf, buitenschoolse voorzieningen en een buurthuis. Ter zitting is van de zijde van de raad bevestigd dat het wat betreft al deze functies gaat om verplaatsingen van reeds bestaande voorzieningen. Voorts heeft de raad erkend dat het leerlingaantal in Epe de komende jaren zal dalen, maar hij heeft toegelicht dat met deze prognose rekening is gehouden door de oppervlakte van de basisscholen, het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang naar beneden bij te stellen. In de plantoelichting staat verder dat omdat de toekomstverwachtingen voor de vraag naar onderwijs onzeker zijn en rekening moet worden gehouden met een afname van het aantal leerlingen, het gebouw een flexibele interne structuur krijgt, om ook in de toekomst de mogelijkheid tot uitwisseling van ruimten te behouden en aan andere functies ruimte te bieden, die passen binnen de maatschappelijke bestemming.
Gelet op het vorenstaande acht de voorzitter het standpunt van de raad dat de behoefte aan het plan is gegeven, niet onredelijk. Voorts acht de voorzitter niet onredelijk dat de raad er om redenen van flexibiliteit voor heeft gekozen aan de gronden de bestemming "Maatschappelijk" toe te kennen zonder specifieke aanduidingen.
Financiële uitvoerbaarheid
8. [appellant] en anderen betogen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd. Zij wijzen erop dat de investeringskosten van het project sinds de start zijn verdubbeld. Zij achten het onaanvaardbaar dat de voorgestane invulling wordt bekostigd met gemeenschapsgeld en hebben voorts ernstige twijfel bij de toekomstige financiële uitvoerbaarheid. Volgens hen is het alternatief, renovatie van de gebouwen van De Hoge Weerdschool en de W.G. van de Hulstschool, onvoldoende onderzocht.
9. De raad wijst op het raadsbesluit van 8 november 2012, waarin een uitgebreide opsomming van de kosten en het budget is gegeven en waarin de gemeenteraad heeft ingestemd met het beschikbaar stellen van het noodzakelijke budget. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid van het plan gegeven, aldus de raad.
10. In de plantoelichting staat dat de raad een budget beschikbaar heeft gesteld voor de realisatie van de Unilocatie en de daarbij behorende herinrichting van de openbare ruimte. De voorzitter acht het standpunt van de raad dat het plan financieel uitvoerbaar is, onder verwijzing naar het raadsbesluit van 8 november 2012, niet onredelijk. De vraag naar de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de kosten die met de uitvoering van het plan zijn gemoeid is van politieke aard en betreft daarom een aspect dat bij de toetsing van het bestemmingsplan door de rechter niet aan de orde kan komen.
Ten aanzien van het betoog dat de optie van renovatie van de bestaande schoolgebouwen onvoldoende is onderzocht, overweegt de voorzitter dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Uit de plantoelichting en de zienswijzenota volgt dat de raad het door [appellant] en anderen aangedragen alternatief in zijn afweging heeft betrokken. De raad heeft bij het maken van een keuze tussen de verschillende alternatieven betrokken dat uit een berekening blijkt dat het verschil in kosten verwaarloosbaar is en de gekozen Unilocatie het voordeel biedt dat de verschillende voorzieningen zijn gecentraliseerd en in de nabijheid van de sportvelden en de sporthal liggen. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de alternatieven onvoldoende heeft afgewogen.
11. [appellant] en anderen hebben voorts ernstige twijfel over de gevolgen van het plan ten aanzien van het verkeer. Zij betogen dat in de plantoelichting ten onrechte staat dat het plan niet leidt tot nieuwe verkeersstromen, aangezien voorzien is in twee nieuwe scholen en kinderopvangvoorzieningen op een locatie waar nu bomen staan. Voorts achten zij het onaanvaardbaar dat slechts één ontsluitingsweg is voorzien via de Sportlaan voor de gehele Unilocatie alsmede de sportvelden. Zij wijzen op de verschillende kruisende verkeersstromen, waarbij met name op piekmomenten problemen zullen ontstaan. Er is niet voorzien in aparte fietspaden, niet overal zijn stoepen aanwezig, terwijl bovendien een versmalling van de Sportlaan wordt beoogd. De verkeerstellingen die in dit verband zijn verricht zijn volgens hen, vanwege de vakantie- en winterperiode waarin deze hebben plaatsgevonden, niet representatief. Daarnaast achten zij de voorgenomen afsluiting van de Wachtelenbergweg ter hoogte van De Leegte niet aanvaardbaar nu bewoners daardoor zullen moeten omrijden via de Sportlaan, welke gevolgen in verband met het aantal verkeersbewegingen niet zijn onderzocht. Zij achten het in dat verband noodzakelijk dat de Wachtelenbergweg ter hoogte van de Officiersweg wordt afgesloten.
12. De raad stelt zich onder verwijzing naar het verkeersonderzoek van BVA Verkeersadviezen op het standpunt dat het plan voorziet in een adequate verkeersstructuur. Ten behoeve van het onderzoek hebben op twee momenten verkeerstellingen plaatsgevonden. De raad is van mening dat deze tellingen aan het onderzoek ten grondslag kunnen worden gelegd. Volgens de raad is de Sportlaan toegerust op de te verwachten verkeersstroom. Voor de verkeersafwikkeling is gekozen voor één ontsluiting via de Sportlaan, welke weg zal worden versmald tot een breedte van vijf meter. Weliswaar zal sprake zijn van een kruising van verschillende verkeersdeelnemers, maar dit leidt gelet op de omstandigheid dat er weinig snelheids- en richtingsverschillen zijn in samenhang met het gehele verkeersplan, niet tot een onaanvaardbare verkeerssituatie, aldus de raad.
13. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de verkeerssituatie. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Unilocatie Epe, inrichtingsplan omgeving, Gemeente Epe", opgesteld door BVA Verkeersadviezen op 18 juni 2012 (hierna: het verkeersplan). In het verkeersplan staat dat mechanische verkeerstellingen zijn uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de ruimtebehoefte. De mechanische verkeerstellingen zijn uitgevoerd op de Sportlaan en op de Wachtelenbergweg gedurende een periode van drie weken, welke tellingen in een later stadium op verzoek van omwonenden zijn herhaald, aldus het verkeersplan. De tellingen hebben plaatsgevonden van 9 oktober 2011 tot en met 30 oktober 2011 en van 15 januari 2012 tot en met 5 februari 2012. In het onderzoek staat dat wordt gerekend met de resultaten van de eerste telling. Deze telling wordt het meest representatief geacht voor de verkeerssituatie tijdens het sportseizoen, waarbij onder meer wordt gewezen op een piekbelasting op 22 oktober 2011 vanwege een gespeelde bekerwedstrijd.
Ten aanzien van de Wachtelenbergweg staat in het verkeersplan dat deze ter hoogte van De Leegte zal worden afgesloten voor gemotoriseerd verkeer en uitsluitend nog ten behoeve van het fietsverkeer zal kunnen worden gebruikt. De Sportlaan zal als ontsluitingsweg wat betreft vormgeving wel worden gewijzigd. De gestoken parkeervakken aan de noordzijde worden omgebouwd tot haaksparkeervakken en de rijbaan wordt versmald tot een breedte van vijf meter. De Sportlaan zal ter ontsluiting van de Unilocatie alsmede de sportvelden dienen. In het onderzoek wordt uitgegaan van een maximale verkeersintensiteit van 1500 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm) op de Sportlaan, tegenover 600 mvt/etm in de huidige situatie.
14. In de plantoelichting staat ten aanzien van de luchtkwaliteit dat door de realisatie van de Unilocatie geen nieuwe verkeersstromen op gang worden gebracht maar slechts de bestaande verkeersstromen worden verplaatst. Om die reden is ten aanzien van de luchtkwaliteit, in het bijzonder stikstof, geen toename te verwachten, zo staat in de plantoelichting. Het betoog van [appellant] en anderen dat het standpunt over de verkeersstromen onjuist is, als gevolg waarvan het verkeersonderzoek ondeugdelijk moet worden geacht, volgt de voorzitter niet. De door [appellant] en anderen aangehaalde passage uit de plantoelichting heeft betrekking op de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Daarmee is niet gezegd dat als gevolg van het plan geen sprake is van een toename van het aantal verkeersbewegingen in en rondom het plangebied. Die toename is in het verkeersonderzoek ook vermeld.
Ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen waarvan in het verkeersplan wordt uitgegaan, acht de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat deze berusten op niet representatieve tellingen. Een deel van de tellingen in de maand oktober van 2011 is weliswaar gedurende de vakantietijd verricht, maar blijkens bijlage 1 bij het onderzoek hebben in die periode verschillende wedstrijden op verschillende dagen, van zowel de voetbalclubs als de hockeyclub plaatsgevonden, die tot een aanzienlijk aantal verkeersbewegingen hebben geleid. Van de zijde van [appellant] en anderen is geen tegenrapport ingediend of met andere objectief verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de in het verkeersplan getrokken conclusie ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen onjuist is. Gelet hierop heeft de raad in het onderzoek in redelijkheid uit kunnen gaan van de verrichte verkeerstellingen.
Ten aanzien van de ontsluiting wordt als volgt overwogen. Beoogd is de Wachtelenbergweg ter hoogte van De Leegte af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer, zodat het fietsverkeer in ieder geval via deze route kan ontsluiten. Voorts is beoogd via de Sportlaan het verkeer ten behoeve van de Unilocatie alsmede de sportvelden te ontsluiten. In dat verband zal als snelheidsbeperkende maatregel de Sportlaan worden versmald tot een breedte van vijf meter. Voorts is de toegestane maximum snelheid op de Sportlaan 30 kilometer per uur (hierna: km/u). In het plan is er verder van uitgegaan dat het verkeer dat via de Sportlaan richting de Unilocatie rijdt, ofwel via de linkerzijde zal inrijden, ofwel via de rechterzijde, zodat de verkeersstromen in zoverre worden gescheiden. Zowel in het noordelijke als het zuidelijke deel van het plangebied is voorzien in parkeerruimte. In het noordelijke deel van het plangebied zal daarnaast worden voorzien in een zogenoemde kiss-and-ride zone. Gelet op het aantal van 1500 mvt/etm dat via de Sportlaan zal ontsluiten alsmede in aanmerking genomen de hiervoor genoemde maatregelen die zullen worden getroffen, acht de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat de ontsluiting van het plangebied via de Sportlaan onaanvaardbaar is.
Voor zover [appellant] en anderen zich niet kunnen verenigen met de voorgenomen afsluiting van de Wachtelenbergweg ter hoogte van De Leegte voor gemotoriseerd verkeer omdat zij daardoor zullen moeten omrijden, en zij wensen dat de afsluiting ter hoogte van de Officiersweg zal plaatsvinden, is het beroep niet gericht tegen de vaststelling van de verbeelding en planregels, doch slechts tegen mogelijk te nemen verkeersmaatregelen die met een verkeersbesluit zullen worden gerealiseerd. Een dergelijk besluit ligt hier niet ter toetsing voor, zodat bezwaren die hierop zien in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.
15. [appellant] en anderen betogen voorts dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat. Het plan zal leiden tot een toename van de geluidbelasting vanwege de komst van de scholen en de bijbehorende verkeersbewegingen. Daarnaast is sprake van cumulatie van geluid vanwege de nabij gelegen sportverenigingen, aldus [appellant] en anderen.
16. De raad stelt dat als gevolg van het plan weliswaar veranderingen zullen optreden in het woon- en leefklimaat, maar hij acht dit uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet onaanvaardbaar. Daarbij wijst de raad erop dat wordt voldaan aan de aan te houden afstanden die zijn opgenomen in de Handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure) alsmede dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op wegen met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/u. Verder wijst de raad op de beoogde afsluiting van de Wachtelenbergweg ter hoogte van De Leegte, waardoor ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen een afname van het gemotoriseerde verkeer en de daarmee gepaard gaande geluidbelasting zal optreden.
17. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad bij het opstellen van het plan de richtlijnen uit de VNG-brochure als uitgangspunt heeft genomen. In de VNG-brochure zijn de milieubelastende activiteiten ingedeeld in milieucategorieën, die samenhangen met een aanbevolen afstand ten opzichte van een milieugevoelige bestemming om hinder van onder meer het milieuaspect geluid uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De voorzitter stelt vast dat in dit geval een richtafstand van 30 meter is aanbevolen. Aan deze afstand wordt blijkens de verbeelding voldaan. Naar het oordeel van de voorzitter hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt waarom het plan ten aanzien van de Unilocatie zelf, niettemin zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Niet in geschil is dat op de wegen in het plangebied een maximale snelheid van 30 km/u is toegestaan. Ingevolge artikel 74, eerste en tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet geluidhinder, gelezen in samenhang met artikel 77, van die wet, behoeft op grond van die wet bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek te worden ingesteld voor wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/u. De Afdeling overweegt, zoals eerder overwogen in de uitspraak van 3 september 2003 in zaak nr. 200203751/1, dat hoewel de Wet geluidhinder daartoe niet verplicht, ook in het geval een 30 km-zone is ingesteld, moet worden nagegaan of de geluidbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad zich, mede gelet op de beoogde afsluiting van de Wachtelenbergweg en de daardoor optredende afname van het gemotoriseerde verkeer ter plaatse van de woningen van [appellant] en anderen, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen van [appellant] en anderen vanwege een toename in het aandeel wegverkeer niet zodanig verslechtert dat dit uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar moet worden geacht.
Voorts acht de voorzitter het betoog van [appellant] en anderen, dat als gevolg van cumulatie van geluid sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat, niet aannemelijk gemaakt. Bij dit oordeel wordt betrokken de afstand van de woningen van [appellant] en anderen tot de overige functies in het gebied in samenhang met de omstandigheid dat op verschillende plaatsen tussen deze voorzieningen boomgroepen of bomenrijen aanwezig zijn, waarvan een afschermende werking uitgaat. Daarnaast is ter hoogte van de woningen van [appellant] en anderen voorzien in de bestemming "Bos", welke gronden blijkens artikel 3, lid 3.1, van de planregels onder meer zijn bestemd voor (hoog)opgaande afschermende beplanting.
18. Voorts betogen [appellant] en anderen dat de uitkomsten van de verschillende onderzoeken die aan het plan ten grondslag zijn gelegd, onvoldoende zijn vertaald in concrete maatregelen in het plan. Onder meer is geen groenplan beschikbaar, zijn geen adequate maatregelen getroffen in verband met de vleermuizentrek, is niet voorzien in waterputten en is niet voorzien in een adequate waterafvoer in het plangebied. Daarnaast vrezen [appellant] en anderen voor een toename van de overlast van jongeren in de buurt.
19. In de plantoelichting staat dat voor de noordzijde van het plangebied, waar parkeervoorzieningen zijn voorzien en aan de gronden de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" is toegekend, een inrichtingsplan is gemaakt ten behoeve van de zogenoemde kleinere groenstructuren die niet als zodanig zijn bestemd. Tevens is in dit groenplan rekening gehouden met de bomenstructuur die nodig is voor het behoud van een vliegroute voor vleermuizen, aldus de plantoelichting. De voorzitter overweegt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voor de aanvaardbaarheid van het plan niet noodzakelijk is dat het groenplan deel uitmaakt van het plan, noch dat de concrete maatregelen die in het groenplan worden voorgesteld, reeds in het plan dienen te zijn verwerkt. [appellant] en anderen hebben niet betoogd dat het plan aan het treffen van deze maatregelen in de weg staat. Wat betreft de vliegroute voor vleermuizen is de voorzitter evenmin gebleken dat het plan aan uitvoering van de in de natuurtoets aanbevolen maatregelen, waaronder de beplanting langs vliegroutes, in de weg staat.
Ten behoeve van het plan zijn voorts twee geohydrologische onderzoeken verricht. In de plantoelichting staat dat het voor de uitvoering van het plan noodzakelijk is dat ten behoeve van een goede waterhuishouding nadere maatregelen worden getroffen. Deze maatregelen kunnen, aldus de plantoelichting, zien op bovengrondse dan wel ondergrondse infiltratievoorzieningen. Anders dan [appellant] en anderen betogen is het niet noodzakelijk dat de exacte locatie dan wel de wijze van de te treffen maatregelen reeds in het plan zijn opgenomen. Gelet op het bepaalde in artikel 4, lid 4.1, van de planregels alsmede artikel 6, lid 6.1, van de planregels, staat het plan niet in de weg aan het treffen van maatregelen in het kader van de noodzakelijke waterberging.
Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het plan zal leiden tot een toename van overlast van jongeren in de buurt, wordt overwogen dat dit een handhavingsaspect aspect betreft, dat in een bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kan komen.
20. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
21. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Fenwick
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013